20216 |
broeder |
broeder:
broor (L318b Tungelroy)
|
Een lager lid van een kloosterorde die geen kerkelijke wijding bezit, broeder [bruur, broeder]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24115 |
broederschap van de heilige kindsheid |
kindsheid:
kindsheid (L318b Tungelroy)
|
De broederschap van kinderen die als doel had de heidense kinderen, vooral die in China, op te voeden, Broederschap der H. Kindsheid [Hèllige Kinsheid]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34505 |
broedse kip die men niet wil laten broeden |
broedheks:
brø̄thęks (L318b Tungelroy),
broedse hen:
brø̄tsǝ hen (L318b Tungelroy),
brok:
brok (L318b Tungelroy)
|
[N 19, 43b]
I-12
|
34503 |
broedziek |
broedziek:
brø̄dzēk (L318b Tungelroy)
|
Gezegd van een kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [JG 1a, 1b, 2c; S 5; monogr.]
I-12
|
25388 |
broeien |
gieten:
gētǝ (L318b Tungelroy),
schudden:
šø̜dǝ (L318b Tungelroy)
|
Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.]
II-1
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
boks (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy),
bòks (L318b Tungelroy),
bóks (L318b Tungelroy),
dig loupst altied mét ein aafgzaktje boks (L318b Tungelroy),
hé heel zien boks op mit eine lére reem (L318b Tungelroy)
|
broek || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)] || Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
24913 |
broekland, moeras |
moeras:
moeras (L318b Tungelroy)
|
moeras [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
18423 |
broekspijp |
boksenpijp:
bòksepiêp (L318b Tungelroy),
bóksepiep (L318b Tungelroy),
bokspijp:
boks piepe (L318b Tungelroy)
|
broekspijp || pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
boksenband:
bóksebantj (L318b Tungelroy),
boksenriem:
boksereem (L318b Tungelroy),
bóksereem (L318b Tungelroy),
riem:
hé heel zien boks op mit eine lére reem (L318b Tungelroy),
reem (L318b Tungelroy)
|
(broek)riem || band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
vottas:
vottes (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
vottasje:
vottèske (L318b Tungelroy),
vottentasje:
votte-tèske (L318b Tungelroy)
|
achterzak, kontzak || zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|