e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q112b plaats=Ubachsberg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slang slang: slang (Ubachsberg), WLD  sjlang (Ubachsberg) Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)] III-4-2
slappe koffie larie: laarie (Ubachsberg), luter: Betekent ook: waswater.  lüëter (Ubachsberg), zuchter: züëter (Ubachsberg) Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)] III-2-3
slecht gesneden hengst klophengst: klǫpheŋks (Ubachsberg) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
slecht weer, hondenweer schrouw (weer): sjraow wèèər (Ubachsberg), slecht (weer): slech weer (Ubachsberg) slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)] III-4-4
sleedoorn sleedoorn: slie doren (Ubachsberg) De doornachtige heester met langwerpige bladeren en harde blauwe wrange vruchten (sleedoorn, sleepruin, sleien, trekkebek, bels, slendoorn, slien, biels). [N 82 (1981)] III-4-3
sleephout spanhout: španhōt (Ubachsberg) Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.] I-11
sleepruim schriekriekel: WLD  sjrîekriekel (Ubachsberg), WLD mv  sjrîekriekele (Ubachsberg) De vrucht van de sleedoorn (snijer, slien, slekerbes, wilde pruim). [N 82 (1981)] III-4-3
slenteren slenteren: sjlentere (Ubachsberg, ... ), de jonge sjlenterde uuver gen stroot  sjlentere (Ubachsberg, ... ), trampelen: trampele (Ubachsberg), de luuj trampelde in de broonk mit  trampele (Ubachsberg), treuzelen: treuzele (Ubachsberg), vier koome treuzelend oet gen schoel  treuzele (Ubachsberg, ... ) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] III-1-2
sleutel sleutel: sleutel (Ubachsberg) Een voorwerp dat dient om deuren die op slot zijn, te openen(sleutel, sleuter, smet) [N 79 (1979)] III-2-1
sleutelbos sleutelen met ring: sluutele mit ringk (Ubachsberg), sleutelring: sluutelringk (Ubachsberg) Sleutelbos (afbeelding) [DC 14 (1946)] III-2-1