e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q112b plaats=Ubachsberg

Overzicht

Gevonden: 1752
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
landerijen gewande: gǝwaŋ (Ubachsberg) Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.] I-8
landstreek streek: sjtrîêk (Ubachsberg), streek (Ubachsberg) landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)] III-4-4
lang ruw haar rond buik en uier winterhaar: węi̯ntǝrhǭr (Ubachsberg) Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23] I-9
lange dunne tak gard: geet (Ubachsberg), teen: WLD lett: teen!  tîên (Ubachsberg) Een lange dunne tak (geert) [N 82 (1981)] III-4-3
lange onderbroek? onderbroek: ongerbrook (Ubachsberg) Lange onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)] III-1-3
langpootmug hooiwagen: WLD  huijwagə (Ubachsberg) Hoe noemt u de grote mug met bijzonder lange, breekbare poten (langpootmug, horlogemaker, glazemaker, snijder) [N 83 (1981)] III-4-2
langwerpig wittebrood weg: Werd niet zelf gebakken; langwerpig witbrood kwam van de bakker)  wik (Ubachsberg) Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)] III-2-3
langwerpige streep van voorhoofd tot neus bles: blęs (Ubachsberg) Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b] I-9
langzamer ho-ho: hō hō (Ubachsberg) Voermansroep om het paard langzamer te doen gaan. [N 8, 95h en 96] I-10
laten wijden laten inzegenen: loate īnzèègene (Ubachsberg), laten zegenen: loate zèègene (Ubachsberg) Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] III-3-3