33509 |
rijshout, bonenstaak |
erwtenrijs:
erteriezer (Q112b Ubachsberg)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)]
I-7
|
20603 |
rijstebrij |
rijstepudding:
riestepudding (Q112b Ubachsberg)
|
Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstvla:
riesvla (Q112b Ubachsberg)
|
Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17587 |
ringbaard |
volle baard:
volle baad (Q112b Ubachsberg)
|
ringbaard (visschersbaard) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
29911 |
ringen |
ringen:
reŋǝ (Q112b Ubachsberg)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
ringen:
renge (Q112b Ubachsberg)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
23645 |
rinkelen met de altaarbel |
bellen:
belle (Q112b Ubachsberg),
schellen:
sjelle (Q112b Ubachsberg)
|
Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24647 |
robinia |
acacia:
acasiá (Q112b Ubachsberg)
|
De acacia; heeft 10-35 cm. grote varenachtige bladeren samengesteld uit deelblaadjes van 3-5 cm lengte; in het begin van de zomerdraagt de boom hangende bloemtrossen; de takken wijzen soms naar boven (acacia, asdoorn). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18058 |
rochelen |
kaatsen:
kaatsje (Q112b Ubachsberg),
opkotsen:
ópkótse (Q112b Ubachsberg)
|
rochelen [klieke, kwalsteren, kwaaieren] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33478 |
rode aalbes |
kroezelen:
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
kroesel (Q112b Ubachsberg),
miemelen:
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
miemel (Q112b Ubachsberg),
miemele (Q112b Ubachsberg),
miemeren:
rode bessen
miemere (Q112b Ubachsberg)
|
aalbes [N 82 (1981)]
I-7
|