20358 |
suikeroom |
suikernonk:
soekernonk (Q112b Ubachsberg)
|
erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertant:
soekertant (Q112b Ubachsberg)
|
erftante (suikertante) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17735 |
suizen van de oren |
tuiten:
t tuut mich in de oere (Q112b Ubachsberg)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21826 |
taal |
spraak:
sjpraoək (Q112b Ubachsberg)
|
taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20745 |
taart |
taart:
Toeët wordt veel verward met vla. Toeët is gebakken van linzendeeg. Deze wordt verdeeld in ruiten. Kinderen zijn meestal gek op die puntjes, die bijna alleen uit korst bestaan.
toeët (Q112b Ubachsberg)
|
Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20577 |
tabakspruim |
pruim:
prôeəm (Q112b Ubachsberg),
sjiek:
sjiek (Q112b Ubachsberg, ...
Q112b Ubachsberg)
|
pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)] || pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23255 |
tabernakel |
tabernakel (<lat.):
tabernakel (Q112b Ubachsberg)
|
Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24494 |
tak (alg.) |
tak:
tak (Q112b Ubachsberg)
|
Een twee- of meerjarige twijg (tak, spil, tekker). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20476 |
tak van een geslacht |
tak:
tak (Q112b Ubachsberg)
|
de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24727 |
takken (coll.) |
kroon:
kroen van een boom (Q112b Ubachsberg)
|
Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)]
III-4-3
|