33430 |
tasruimte naast de dorsvloer |
berm:
[berm] (Q112b Ubachsberg),
bermplaats:
bɛrǝmplāts (Q112b Ubachsberg),
wis:
weš (Q112b Ubachsberg),
wøš (Q112b Ubachsberg)
|
Het schuurvak of de door het tasmuurtje van de dorsvloer gescheiden ruimte naast de dorsvloer waar veelal de graanschoven bewaard worden. Men stapelt er van de vloer tot onder het dak. Om schade door ratten of muizen tegen te gaan legt men onderaan takkenbossen of oud stro, ook maakt men wel een vloertje van planken op stenen, zodat de katten er onderdoor kunnen. Men tast in een van de vakken van de tasruimte ook wel stro of hooi. De benamingen betreffen de gehele tasruimte (bestaande uit een of meer vakken, naar gelang de indeling en de grootte van de schuur), één van de vakken van de tasruimte (vaak voor een bepaald gebruik) of een van de tasruimten als er aan beide zijden van de dorsvloer een is. Met een cijfer achter het codecijfer wordt, indien mogelijk, aangegeven uit hoeveel vakken de tasruimte bestaat of hoeveel van de zo genoemde tasruimten er zijn. In het lemma komen twee typen metonymieën voor: de benaming van de oogststapel wordt gebruikt voor de ruimte waar gestapeld wordt (in de gevallen tas en berm en hun samenstellingen) en ook wordt de benaming van de begrenzing van de ruimte, het gebont en de daarmee verbonden woordgroepen, benut voor de ruimte zelf. Deze twee gevallen van betekenisuitbreiding staan achter in het lemma bijeen. Zie ook het lemma "oogststapel in de schuur" (3.3.6). En vergelijk nog Goossens 1963b en 1973 (over wis) en, speciaal voor uilicht, Goossens 1988, 165-167, met kaart. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (tas(t)) en (berm) het lemma "oogststapel in de schuur" (3.3.6), van het woorddeel (schuur) het lemma "schuur" (3.1.1). Zie ook afbeelding 14.e bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 69a; N 4A, 10b; N 5, 81 en 85a; N 14, 48; N 15, 49b; N C, 5a; JG 1a, 1b en 2c; L B2, 292; L 48, 13; Lu 2, 13; Gi 2.1, 20; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 58b, 70a en 71]
I-6
|
23649 |
te communie gaan |
te communie (<lat.) gaan:
te kemuunie goa (Q112b Ubachsberg)
|
Tot de communie gaan, ter communie gaan, te communie gaan, communiceren onder de mis [kómmeletseere?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33793 |
teelballen, testes |
kloten:
kloten (Q112b Ubachsberg)
|
[JG 1b; N 8, 36, 37a, 37b, 37c en 38]
I-9
|
17680 |
teen |
teen:
tiejn (Q112b Ubachsberg)
|
teen (toon) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
23638 |
ten offer gaan |
de offergang gaan:
dr offergank goa (Q112b Ubachsberg)
|
De offergang maken, ten offer gaan. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17632 |
tepel |
deem:
dēǝm (Q112b Ubachsberg)
|
Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40]
I-9
|
20477 |
ter begrafenis gaan |
naar de begrafenis gaan:
noa de begreffenis gao (Q112b Ubachsberg)
|
een begrafenis gaan bijwonen [begaan, te lijk gaan, ter bier gaan, gaan kezen, op de korte snee gaan] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18127 |
tetanus |
klem:
klem (Q112b Ubachsberg)
|
Als in een wondje straatvuil komt, kan er een infectieziekte ontstaan. De wetenschappelijke naam van die ziekte is Tetanus. Hoe noemt men die ziekte in uw dialect? [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
23726 |
tientje van de rozenkrans |
tientje:
tientje (Q112b Ubachsberg)
|
Een tientje van de Rozenkrans [n jezets?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25228 |
tocht, zuiging van lucht |
het trekt:
ət trukt (Q112b Ubachsberg)
|
tocht, vrij sterke zuiging van de lucht door een beperkte ruimte heen [scheut, trek, zicht, jacht, trok] [N 81 (1980)]
III-4-4
|