33505 |
veldsla |
veldsla:
veld sla (Q112b Ubachsberg)
|
Veldsla; de onderste bladeren zijn spatel- of lepelvormig, de hogere langwerpig en spits, bloempjes zijn klein en bleekblauw (veldkrop, veldsla, muizenoortje, korensla, witmoes). [N 82 (1981)]
I-7
|
33696 |
veldweg |
groene weg:
grø̜nǝ wɛx (Q112b Ubachsberg),
weg:
wēx (Q112b Ubachsberg)
|
Een niet-verharde, vaak met gras begroeide weg door het veld, waarlangs men vanaf het erf de akkers kan bereiken die niet aan de straat gelegen zijn. [N 5A, 75c; N P, 2; JG, 1a, 2b; L 37, 43; monogr.]
I-8
|
33240 |
veldwortel, stoppelwortel |
stoppelmoren:
štopǝlmūrǝ (Q112b Ubachsberg)
|
Daucus carota L. Wortelvariëteit vernoemd naar de teeltwijze. Indien het antwoord hetzelfde is als de algemene benaming uit het lemma Winterwortel, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. [N Q, 6a; monogr.]
I-5
|
21433 |
verbeuzelen |
vermuilen:
vermōēle (Q112b Ubachsberg)
|
zijn tijd met praten verbeuzelen [lameren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
25618 |
verbranden |
te hel bakken:
(het brood is) tǝ hɛl gǝbakǝ (Q112b Ubachsberg)
|
Bij een te hoge oventemperatuur zal de korst, speciaal de bovenkorst, verkolen. [N 29, 66a; monogr.]
II-1
|
24634 |
verdord |
dor:
dor (Q112b Ubachsberg),
uitgedroogd:
WLD
oetgedrûogt (Q112b Ubachsberg)
|
Uitgedroogd, dood, gezegd van planten en plantendelen (dor, verpieterd). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21453 |
vergaderen |
vergaderen:
vergadere (Q112b Ubachsberg)
|
ter vergadering bijeengekomen zijn, vergaderen [garen, gaderen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19597 |
vergiet |
zij:
sie (Q112b Ubachsberg)
|
Vergiet. Hoe noemt men de van gaten voorziene schotel (gemaakt van aardewerk, email of blik), die wordt gebruikt om b.v. gewassen groente te laten uitdruipen? [DC 14 (1946)]
III-2-1
|
21412 |
verhaal |
nieuws:
nuujts (Q112b Ubachsberg)
|
verhaal; aan wie heeft hij dat nieuwe - verteld [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
20533 |
verhitten |
opwarmen:
opwèrmə (Q112b Ubachsberg)
|
verhitten; Hoe noemt U: Voedsel warm maken (loteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|