34258 |
boter |
botter:
botǝr (Q112b Ubachsberg)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
botteram (Q112b Ubachsberg)
|
Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
bam:
bam (Q112b Ubachsberg)
|
Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20716 |
boterham met kaas |
kaasboterham:
kiesbotteram (Q112b Ubachsberg)
|
Boterham met kaas (keesbam, keistaat, sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20754 |
boterham van wit en zwart brood |
brood en weg tegeneen:
broed en wik tégenee (Q112b Ubachsberg)
|
Boterham van wit en zwart brood (preekheer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20553 |
boterkussentje |
boterklompje:
bóttərklumkə (Q112b Ubachsberg)
|
boterkussentje; Hoe noemt U: Een met boter bereid snoepje (boterkussentje, kokkien, suikerspek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33644 |
bouwland |
akker:
akǝr (Q112b Ubachsberg),
geveld:
gǝvęlt (Q112b Ubachsberg),
land:
lant (Q112b Ubachsberg)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
33798 |
bovenbeen |
onderarm:
onderarm (Q112b Ubachsberg)
|
Zie afbeelding 2.21. [N 8, 32.3]
I-9
|
17639 |
bovendeel van de rug |
nek:
bie der pap op der kroomelenak zitte
nak (Q112b Ubachsberg),
pokkel:
poekel (Q112b Ubachsberg)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24719 |
boveneinde van de stam |
kop:
kop (Q112b Ubachsberg),
top:
top (Q112b Ubachsberg)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|