23513 |
zeswekenmis |
zeswekendienst:
zeswèkedeens (Q112b Ubachsberg)
|
Een mis die zes weken na iemands overlijden wordt opgedragen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33397 |
zeugekooi |
kriemebak:
krēmǝbak (Q112b Ubachsberg)
|
De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d]
I-6
|
17693 |
zeveren |
zeveren:
zevere (Q112b Ubachsberg)
|
zeveren [zeivere, sabbere] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
17938 |
zich haasten |
zich touwen:
WNT: touwen (I), B): Zich haasten, spoeden.
oos tauwe (Q112b Ubachsberg)
|
zich haasten: we moeten ons haasten [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) schullen:
sxølǝ (Q112b Ubachsberg)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
34339 |
zich schuren |
schuren:
šūrǝ (Q112b Ubachsberg)
|
Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7]
I-12
|
18219 |
zich warm aankleden |
warm kleden:
ps. misschien staat de letter s. voor sich?
s. werm kléje (Q112b Ubachsberg)
|
zich warm aankleden [doffelen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
33038 |
zicht |
zicht:
zext (Q112b Ubachsberg)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
23617 |
zielboek |
dodenlijst:
doeëdelies (Q112b Ubachsberg)
|
Het zielenboek, het register van overledenen, wier namen op vaste tijden van de preekstoel werden afgelezen, voorzover de nabestaanden het zielenboekgeld hadden voldaan [zielboek, dodenlijst?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23427 |
zijaltaar |
zijaltaar:
ziejelter (Q112b Ubachsberg, ...
Q112b Ubachsberg)
|
In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|