19406 |
braadpan |
braadpan:
braadpan (Q112b Ubachsberg)
|
Pan met dikke wand die geschikt is om er vlees in te braden (pan, vleespan, braadpan, pot) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
broadwōēsj (Q112b Ubachsberg)
|
braadworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (Q112b Ubachsberg),
ruhig (du.):
ut kink is röjig (Q112b Ubachsberg)
|
braaf [DC 02 (1932)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)]
III-1-4
|
24474 |
braamstruik |
bramelen:
bromele (Q112b Ubachsberg),
WLD
braòmele (Q112b Ubachsberg)
|
De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18034 |
braken |
overgeven:
uuvergève (Q112b Ubachsberg),
spijen:
sjpuuje (Q112b Ubachsberg)
|
overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20732 |
bramenvlaai |
bramelenvla:
broamelevla (Q112b Ubachsberg)
|
Bramenvla [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20562 |
brandewijn |
schnaps (du.):
sjnaps (Q112b Ubachsberg)
|
brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21840 |
brassen |
gaanderen:
gèùnderə (Q112b Ubachsberg)
|
woest en wild leven, met veel cafés bezoeken [wilden] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33138 |
breeddorser |
breeddorser:
brēdrɛšǝr (Q112b Ubachsberg)
|
Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33752 |
breukhengst |
gebroken hengst:
gǝbrōkǝ heŋs (Q112b Ubachsberg)
|
Een hengst waarbij door het castreren een darmuitstulping optreedt. [N 8, 61c]
I-9
|