34504 |
broedende kip op eieren |
kloek:
kluk (Q112b Ubachsberg)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
24913 |
broekland, moeras |
moeras:
meras (Q112b Ubachsberg)
|
moeras [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
20335 |
broer |
broer:
broor (Q112b Ubachsberg, ...
Q112b Ubachsberg)
|
broeder [DC 05 (1937)] || broer [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
33900 |
brokkelhoef |
weke voeten:
węi̯kǝ vø̄ǝt (Q112b Ubachsberg)
|
Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u]
I-9
|
24948 |
bron |
bron:
bron (Q112b Ubachsberg),
brón (Q112b Ubachsberg)
|
bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33864 |
bronstig, van merries |
rossig:
rø̜sex (Q112b Ubachsberg)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
20769 |
brood |
brood:
broeët (Q112b Ubachsberg)
|
brood [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
25613 |
brood uit de oven halen |
uitdoen:
ūt dūǝ (Q112b Ubachsberg)
|
Het brood uit de oven halen wanneer het gereed is. Een bij het woord opgegeven object "brood" is niet opgenomen. [N 29, 50; N 29, 49; OB 2, 2e; monogr.]
II-1
|
20710 |
broodje |
kadetje:
Rond, soms met krenten.
kadetjes (Q112b Ubachsberg),
pistoletje:
Ovaal
pistoleetjes (Q112b Ubachsberg)
|
Welke dialectbenamingen kent U voor kleine wittebroodjes? (pistolee, kadetjes, kerneeke, frans broodje, spaans broodje, krombroodje, koekestel, bestel, krol, knubbeltje [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25655 |
broodkar |
bakkerskar:
bɛkǝškar (Q112b Ubachsberg)
|
Kar waarmee de bakker of bakkersknecht het brood bezorgt. Vroeger gebeurde dat rondbrengen met de hondekar, aldus de informanten van L 292 en L 377. [N 29, 99b; monogr.]
II-1
|