20530 |
gaar |
gaar:
gaar (Q112b Ubachsberg)
|
gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33849 |
galopperen |
viervoetig (lopen):
vērvø̄tex (Q112b Ubachsberg)
|
De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f]
I-9
|
19375 |
gang |
gang:
gank (Q112b Ubachsberg)
|
De doorloop in een huis die de huisdeur met de vertrekken verbindt (gang, vloer, corridor, leid) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
34548 |
gans |
gans:
gǭs (Q112b Ubachsberg)
|
[A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.]
I-12
|
20305 |
garde |
vits:
(geen onderscheid tussen antwoord van vraag 34 en 35).
viets (Q112b Ubachsberg)
|
een garde, een bosje rijshout om kinderen mee te straffen [gard, roe, wies] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18206 |
gat in een kledingstuk |
lok:
laòək (Q112b Ubachsberg)
|
gat in een kledingstuk, bijv. een kous [N 86 (1981)]
III-1-3
|
19446 |
gazon |
gazon:
gazon (Q112b Ubachsberg)
|
Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20742 |
gebakje |
taartje:
tuurtje (Q112b Ubachsberg)
|
Gebakje (buntje, taartje, gatoke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20683 |
gebakken aardappelen |
gebakken aardappelen:
gebakke erpel (Q112b Ubachsberg)
|
In schijfjes gebakken aardappelen (erpel in de pan, kosjes, petatteschijfkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23700 |
gebed |
gebed:
gebed (Q112b Ubachsberg)
|
Een gebed, [jebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|