21336 |
juffrouw |
vrouw:
vrouw (Q112b Ubachsberg)
|
hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20697 |
jus, vleesnat |
saus:
Enigszins nasaal uitgesproken.
soas (Q112b Ubachsberg)
|
Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18232 |
juweel |
steen:
sjtee (Q112b Ubachsberg)
|
een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17602 |
kaak |
kaak:
kaak (Q112b Ubachsberg),
kake (Q112b Ubachsberg)
|
kaak [DC 02 (1932)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
gletsjer:
he hat inge gletsjer (Q112b Ubachsberg),
plaat:
he hat ing plaat (Q112b Ubachsberg),
platenkop:
he hat inne plaate kop (Q112b Ubachsberg)
|
kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20768 |
kaantjes |
krapjes:
krèpkes (Q112b Ubachsberg)
|
vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|
23406 |
kaarsenbak |
kaarsenbak:
keêtzebak (Q112b Ubachsberg)
|
De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23598 |
kaarsenpit |
pit:
pit (Q112b Ubachsberg)
|
De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24296 |
kadaver |
kadaver:
WLD
kadavər (Q112b Ubachsberg)
|
Hoe noemt u het lijk van een dier (kadaver, lijk, dood-beest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22227 |
kaf |
kaf:
kāf (Q112b Ubachsberg)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|