24341 |
kwaken |
kwaken:
kwaken (Q112b Ubachsberg),
WLD
kwáákə (Q112b Ubachsberg)
|
Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18244 |
kwastje aan een halsketting |
kwastje:
kweskes (Q112b Ubachsberg)
|
gouden kwastjes aan een halsketting [trosjes] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24880 |
kweek |
kweek:
kwīǝk (Q112b Ubachsberg),
-
kwieik (Q112b Ubachsberg)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweek (Agropyrum repens) [DC 26 (1954)]
I-5, III-4-3
|
19105 |
kwezel |
kwezel:
kwiëzel (Q112b Ubachsberg)
|
Een bidziel, bidmens, kwezel, overdreven vrome persoon. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23736 |
kwezelachtig |
kwezelachtig:
kwiëzelechtig (Q112b Ubachsberg)
|
Kwezelachtig. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kwispele (Q112b Ubachsberg)
|
Hoe noemt u de staart heen en weer bewegen, als teken van vriendschap, gezegd van honden (kwispelen, kwipselen, kwipselstaarten, kwispelstaarten) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
23580 |
kyrie eleison |
kyrie:
dr kyrie (Q112b Ubachsberg)
|
Het "vaste gezang"aan het begin van de mis, het "Kyrie eleison". [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23506 |
laatste mis |
snapmisje:
sjnapmèske (Q112b Ubachsberg)
|
De laatste, vaak korte mis op zondag, de laatste gelegenheid om de mis te horen [snapmèske, gawkletske?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18147 |
lam |
lam:
lam (Q112b Ubachsberg),
lām (Q112b Ubachsberg),
lammetje:
lɛmkǝ (Q112b Ubachsberg),
schaapje:
šø̄pkǝ (Q112b Ubachsberg)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34586 |
lamoen |
gespan:
gǝšpan (Q112b Ubachsberg)
|
Het voorstel in z''n geheel: de twee berries en de verbindingsscheien. De benaming voor het lamoen komt voornamelijk voor in het zuidoosten van Belgisch Limburg en in het zuiden van Nederlands Limburg. [N 17, 50b + 90; N G, 54b + 56h + 64a; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|