33640 |
landerijen |
gewande:
gǝwaŋ (Q112b Ubachsberg)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
24917 |
landstreek |
streek:
sjtrîêk (Q112b Ubachsberg),
streek (Q112b Ubachsberg)
|
landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33787 |
lang ruw haar rond buik en uier |
winterhaar:
węi̯ntǝrhǭr (Q112b Ubachsberg)
|
Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23]
I-9
|
24733 |
lange dunne tak |
gard:
geet (Q112b Ubachsberg),
teen:
WLD lett: teen!
tîên (Q112b Ubachsberg)
|
Een lange dunne tak (geert) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18599 |
lange onderbroek? |
onderbroek:
ongerbrook (Q112b Ubachsberg)
|
Lange onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
24418 |
langpootmug |
hooiwagen:
WLD
huijwagə (Q112b Ubachsberg)
|
Hoe noemt u de grote mug met bijzonder lange, breekbare poten (langpootmug, horlogemaker, glazemaker, snijder) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20751 |
langwerpig wittebrood |
weg:
Werd niet zelf gebakken; langwerpig witbrood kwam van de bakker)
wik (Q112b Ubachsberg)
|
Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
bles:
blęs (Q112b Ubachsberg)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
34017 |
langzamer |
ho-ho:
hō hō (Q112b Ubachsberg)
|
Voermansroep om het paard langzamer te doen gaan. [N 8, 95h en 96]
I-10
|
23752 |
laten wijden |
laten inzegenen:
loate īnzèègene (Q112b Ubachsberg),
laten zegenen:
loate zèègene (Q112b Ubachsberg)
|
Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)]
III-3-3
|