24207 |
mannelijke merel |
mannetje:
mentje (Q112b Ubachsberg),
meling:
mééəling (Q112b Ubachsberg)
|
een mannelijke merel (melhoorn, merelhoorn) [N 83 (1981)] || mannetjesmerel [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
23364 |
mannenkant |
mansluikant:
mansluujkant (Q112b Ubachsberg)
|
De linkerhelft van de kerk, het gedeelte links van het middenpad, dat bestemd was voor de mannen [evangeliekant, mannenkant, mansluikant, kerelskant?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18673 |
mannenkleren |
kleren voor manslui:
kleier veur mansluuj (Q112b Ubachsberg)
|
Mannenkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18575 |
mannenondergoed |
ondergoed:
ongergood (Q112b Ubachsberg)
|
Ondergoed voor mannen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18585 |
mannenonderhemd |
onderhemd:
ongerhemp (Q112b Ubachsberg)
|
Onderhemd voor mannen. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van mannen? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
23428 |
maria-altaar |
maria-altaar:
maria elter (Q112b Ubachsberg)
|
Het (zij)altaar dat toegewijd is aan O.L. Vrouw en waarop of waarboven haar beeltenis prijkt [Maria-altaar]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23396 |
mariabeeld |
mariabeeld:
mariabild (Q112b Ubachsberg, ...
Q112b Ubachsberg),
muttergottesbild (du.):
modder goadesbild (Q112b Ubachsberg)
|
Een beeld van Maria met of zonder het kind Jezus op de arm. [N 96B (1989)] || Een beeld van Maria, de moeder van Jezus [Moeder Gods, Moeder Godes, Lievevrouwenbeeld, Mariabeeld?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23589 |
marialied |
marialiedje:
marialeedje (Q112b Ubachsberg)
|
Een Marialied. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24945 |
marmer |
marmer:
marmer (Q112b Ubachsberg)
|
marmer, dicht, fijnkorrelig kalkgesteente dat geschikt is om te bewerken en te polijsten, in bouw- en beeldhouwkunst als grondstof gebruikt [marbel, melber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24350 |
marter |
fret:
WLD
fret (Q112b Ubachsberg)
|
Hoe noemt u het slanke roofdiertje, geelbruin tot donkerbruin, met lange dekharen. De kop is spits met grote oorschelpen, het lichaam is lang en lenig. Het heeft een lange staart en korte poten; marter (fluwijn) [N 83 (1981)]
III-4-2
|