33862 |
met de poten te ver uit elkaar staan |
(te) ruim staan:
rø̜m štǭn (Q112b Ubachsberg)
|
[N 8, 78b]
I-9
|
33855 |
met de voorpoten harkend over de grond krabben |
kratsen:
kratsǝ (Q112b Ubachsberg)
|
Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74]
I-9
|
17946 |
met grote stappen lopen |
grote passen maken:
grōēte pes make (Q112b Ubachsberg)
|
stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
29921 |
metselen |
muren:
mūrǝ (Q112b Ubachsberg)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
29942 |
metselkoord |
muurkoord:
mūrkǭt (Q112b Ubachsberg)
|
Het koord dat men spant om daarlangs te metselen. Aan beide uiteinden kunnen twee priemen bevestigd zijn waarmee het koord in de voegen van het metselwerk wordt vastgezet. Zie ook het lemma 'priemen'. Het woordtype snoergerust (Q 121) was een benaming voor het metselkoord met toebehoren. Zie ook afb. 4. [N 30, 14a; monogr.]
II-9
|
20513 |
metworst |
braadvlees:
braoətvleesj (Q112b Ubachsberg)
|
metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21585 |
mevrouw |
vrouw:
vrouw (Q112b Ubachsberg)
|
hoe spreekt u een getrouwde vrouw aan? [mevrouw, madam] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20123 |
miauwen |
miauwen:
miauwen (Q112b Ubachsberg)
|
Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een kat (mauwen, kajauwen, jauwen, lollen, miauwen, janken, rallen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
20573 |
middagmaal |
middageten:
middich èatə (Q112b Ubachsberg),
noen, de -:
noon (Q112b Ubachsberg),
warm eten:
wèrm èatə (Q112b Ubachsberg)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 12 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
23358 |
middenpad |
grote gang:
groeëte gank (Q112b Ubachsberg),
middengang:
middegank (Q112b Ubachsberg)
|
De hoofdgang, de middengang van de kerk [middenpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|