32511 |
bezet, kim |
neer:
nē̜r (Q013p Uikhoven),
vlechting:
vløxteŋ (Q013p Uikhoven)
|
Extra stevige rand aan de onderzijde van de mand, die uit drie tot vijf bezetwissen wordt vervaardigd. Zie ook het lemma ɛbezetwisɛ.' [N 40, 59]
II-12
|
32512 |
bezetten |
de neer van de zijkant korven:
dǝ nē̜r van dǝ zejkant kø̜rǝvǝ (Q013p Uikhoven)
|
Het vlechten van de onderste rand van de mandwand. [N 40, 60]
II-12
|
32513 |
bezetwissen |
neerwissen:
nē̜rwøšǝ (Q013p Uikhoven)
|
De lange, sterke wissen die men gebruikt om de onderste, verstevigde rand van de mand te vlechten. [N 40, 61]
II-12
|
23668 |
biddag |
biddag:
biddaag (Q013p Uikhoven)
|
Een dag van aanbidding van het Allerheiligste in de loop van het jaar, per parochie verschillend [biddag, bèèjdaag?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23200 |
bidden |
beden:
bèejen (Q013p Uikhoven),
zich beden:
zich bèejen (Q013p Uikhoven)
|
Bidden, beden, zich beden [bidde, bèèje, zich bèèje, zich bèëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20450 |
bidprentje |
doodsbeeldje:
doidsbeeldsje (Q013p Uikhoven),
doidsbéleke (Q013p Uikhoven)
|
doodsbeeldje
III-2-2
|
23665 |
bidstond |
uurbeden:
een oor bèèjen (Q013p Uikhoven)
|
Een aanbiddingsuur of bidstonde, aan elk van de wijken of groeperingen van de parochie toegewezen gedurende deze aanbiddingsdagen [bidstond, bèèjstónd, be------nsjtónd?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23383 |
biechtstoel |
biechtstoel:
beechstool (Q013p Uikhoven)
|
De biechtstoel, het meestal houten optrekje waarin de priester biechthoort [biech(t)sjtool?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34238 |
biestmelk |
biest:
bēs (Q013p Uikhoven)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33244 |
bietenplantjes uitdunnen |
aftrekken:
āftrē̜kǝ (Q013p Uikhoven),
uitdoen:
ūtdūn (Q013p Uikhoven)
|
Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2]
I-5
|