33171 |
poten |
planten:
plā.ntǝ (Q013p Uikhoven),
poten:
pu̯ø̜i̯ (Q013p Uikhoven),
pu̯ǫt (Q013p Uikhoven),
stumpels:
stø.mpǝls (Q013p Uikhoven)
|
De kleine steuntjes die zich aan de onderkant van de berries bevinden en waarop het draagvlak van de kruiwagen kan rusten. [N 18, 99, add; JG 1a; JG 1b] || In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-13, I-5
|
27074 |
praam |
praam:
prām (Q013p Uikhoven)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
23239 |
predikant |
predikant (<lat.):
predikant (Q013p Uikhoven)
|
De predikant, prediker, degene die de preek houdt. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23611 |
preek |
preek:
prèek (Q013p Uikhoven),
sermoen (<fr.):
sermoin (Q013p Uikhoven)
|
De predikatie, de preek [preek, prèèk, preëdich?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23382 |
preekstoel |
preekstoel:
preèkstool (Q013p Uikhoven)
|
De preekstoel [preek-, prèèk-, predichsjtool?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23641 |
prefatie |
prefatie (<lat.):
prefase (Q013p Uikhoven)
|
De door de priester gezongen lofprijzing ter inleiding van de Canon, de prefatie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21006 |
prei |
poor:
paor (Q013p Uikhoven),
poor (Q013p Uikhoven, ...
Q013p Uikhoven),
pō.r (Q013p Uikhoven)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 05 (1924)] [ZND 15 (1930)]
I-7
|
23612 |
preken |
preken:
prèken (Q013p Uikhoven),
sermoenen (<fr.):
sermoinen (Q013p Uikhoven)
|
Preken, prediken [preeke, prèèke, preëdieje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22687 |
prent(je) |
beeld(je):
beeld(sje). (Q013p Uikhoven)
|
Beeld(je).
III-3-2
|
28890 |
priem |
kleefmes:
klēfmɛts (Q013p Uikhoven),
priem:
prēm (Q013p Uikhoven)
|
Puntig werktuig dat bij het vlechten gebruikt wordt om openingen in het vlechtwerk te maken, zodat de opstaande wissen makkelijker in de bodem ingestoken kunnen worden. Zie ook afb. 273. [N 40, 49; monogr.]
II-12
|