19129 |
schande |
schande:
sjan (Q013p Uikhoven)
|
schande
III-1-4
|
34435 |
schapenboer |
schaapsboer:
šǭbzbū.r (Q013p Uikhoven)
|
Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b]
I-12
|
19045 |
schaterlachen |
breken van de lach:
brèken van de lach (Q013p Uikhoven)
|
schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)]
III-1-4
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
lī.f (Q013p Uikhoven)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
18727 |
scheerapparaat |
scheermachinetje:
èlletrik sjeermasjiensje (Q013p Uikhoven)
|
Electrisch scheerapparaat [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
34587 |
schei |
scheien:
šęi̯.ǝ (Q013p Uikhoven)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
19070 |
schelden, schimpen |
schokkeneren:
mar. frequentatief; cf. WNT XIV. kol. 776 e.v. s.v. "schokken"5. schimpen, spotten
sjokkenéren (Q013p Uikhoven)
|
schimpen
III-1-4
|
20510 |
schenkel |
hees:
hieͅs (Q013p Uikhoven),
ieͅs (Q013p Uikhoven)
|
schenkel [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
30119 |
schenkel, formeel |
center:
sęntǝr (Q013p Uikhoven),
sɛntǝr (Q013p Uikhoven)
|
Doorgaans uit hout vervaardigde, tijdelijke ondersteuning voor een boog. De 'schenkel' bestaat uit twee van rondgezaagd hout vervaardigde schenkelstukken, die met spijkers op elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 32. Twee schenkels onderling verbonden met dunne latten van ongeveer 1 cm dikte noemt men een 'formeel'. Om gewelfkappen tussen ribben te vervaardigen, gebruikt men kleine, beweegbare formelen. Zie ook het lemma 'Troggewelf'. In L 210 werd een formeel toegepast bij bogen dikker dan 22 cm of bogen van 22 cm in kop-strekverband. [N 32, 18; N 54, 145a; monogr.]
II-9
|
17829 |
scheppen |
scheppen:
šø̜pǝ (Q013p Uikhoven)
|
Maalloon scheppen met behulp van de schep. Het aantal kiloɛs dat per 100 kg mocht worden geschept, is, voorzover opgegeven, achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Zie ook het lemma ɛmaalloon, maalgeldɛ. In l 270 was het scheppen tot rond 1910 gebruikelijk.' [N O, 38i; JG 1b; Vds 170; Jan 268; Coe 253; Coe 256; monogr.; A 42A, 48]
II-3
|