28408 |
bijenkast |
kas:
kas (Q013p Uikhoven)
|
Bewoning voor bijen. In het midden van de vorige eeuw ging men de ouderwetse korven door houten kasten vervangen. Sindsdien zijn er verschillende soorten bijenkasten ontwikkeld. Hoofdtypen in constructie en wijze van werken zijn a) bovenbehandeling, onder andere bekend in Nederland en Engeland, en b) achterbehandeling, onder andere bekend in Duitsland. In hoofdzaak bestaat de moderne bijenkast uit enige boven (soms naast of achter) elkaar geplaatste kamers - bakken zonder deksel en zonder bodem -, met in twee van de vier wanden een sponning, waar de toplatten der raampjes in komen te hangen (De Roever, pag. 172). Een dekplank dekt de bovenste kamer af en een dak beschermt bijen, broed en voorraad tegen regen en wind. [N 63, 2b; N 63, 2 add.; JG 1a + 1b; S 3; Ge 37, 18; monogr.]
II-6
|
28407 |
bijenkorf |
bijenkaar:
bijǝnkār (Q013p Uikhoven),
bijenkorf:
bejǝnkø̜rf (Q013p Uikhoven),
bijǝnkø̜rf (Q013p Uikhoven),
kaar:
kā.r (Q013p Uikhoven)
|
Korf waar een imker bijen in houdt. Zie ook het lemma ɛbijenkorfɛ in wld II.6, pag. 9-11. Het materiaal uit dit lemma vormt een aanvulling daarop.' [N 40, 102; monogr.] || Van roggestro of buntgras gevlochten korf voor bijen. Het houden van bijen in korven is de ouderwetse vorm, ook wel de vaste bouw genoemd. De kast heeft de korf tegenwoordig veelal vervangen. Men spreekt dan van losse bouw (De Roever, pag. 149). De korf werd meestal met dikke, brede windingen gevlochten van met de hand gedorst stro, bijeengehouden door Spaans riet of voorheen ook wel gespleten braamtakken of dennenwortels of soms wilgetakken. Er bestaat een grote verscheidenheid aan soorten korven: grote en kleine, hoge en lage, korven met één of twee vlieggaten, met en zonder spongaten die het voeren moeten vereenvoudigen. Voor al die korven geldt echter dezelfde bedrijfswijze als die met korven van het Drents model. De ronde strokorf van Drente heeft een doorsnede van ± 40 cm bij een ongeveer gelijke hoogte. Ter bescherming tegen koude en regen of ook wel ter versteviging van oude korven besmeert men de korf, hetzij van buiten hetzij van binnen, met leem of kleiaarde, vermengd met gerstekaf of koemest met as of kalk. Soms wordt de korf met bunt of smelen overdekt. [N 63, 2a; N 63, 1a; N 63, 8; L 1a-m; L 1u, 13; L 16, 7; S 3; JG 1a + 1b; Ge 37, 12; A 9, 4; N 40, 137; monogr.]
II-12, II-6
|
23163 |
bijldrager van de schutterij |
bijlman:
De bielmannen gingen veurop in de stoes, es de börgemeister ingehaold woor: folkloristische groep die op ludieke wijze de weg moesten banen, versperringen opruimen.
bielman (Q013p Uikhoven)
|
Bijlman.
III-3-2
|
22705 |
bikkel(s) |
dikkel:
Den digkel ès e kneukske oet ene sjaopspoit.
digkel (Q013p Uikhoven)
|
Diggel: bikkel.
III-3-2
|
22704 |
bikkelen |
dikkelen:
Sub diggel.
digkele (Q013p Uikhoven)
|
Bikkelspel.
III-3-2
|
17652 |
bil |
bats:
bats (Q013p Uikhoven)
|
Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
22636 |
biljart |
biljart:
Sub varken: E verken maken oppe biljaar, een totaal verkeerde stoot, die toch lukt.
biljaar (Q013p Uikhoven)
|
[Biljart].
III-3-2
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
bęnǝbięr (Q013p Uikhoven)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|
30988 |
binnenzool |
binnenzool:
bęnǝzǭl (Q013p Uikhoven)
|
Het stuk leer ter lengte van de hele voet en in de vorm daarvan, waaroverheen het overleer wordt omgeslagen bij het overhalen en waaronder de tussenzool, de loopzool en hak bevestigd worden. [N 60, 77; N 60, 233f; N 60, 233a]
II-10
|
18448 |
binnenzool [wld ii.10, p. 38] |
binnenzool:
bènnenzaol (Q013p Uikhoven)
|
Een binnenzool? [N 60 (1973)]
III-1-3
|