32901 |
slijpbus, hoorn |
slijpbus:
slī.bø̜š (Q013p Uikhoven)
|
Om goed te kunnen scherpen moet de wetsteen vochtig zijn. Daartoe droeg de maaier de wetsteen in een bakje of busje met water aan zijn riem of broekband. Soms werd hiertoe een stevige koehoorn gebruikt, waaraan een haakje was bevestigd. Soms ook plaatste men de bus of de hoorn met de punt in de grond. Waar het gebruik van de houten strekel en van de wetsteen niet (meer) onderscheiden is, wordt de slijpbus of hoorn (met vloeistof) die bij de wetsteen hoort, wel verward met het zandblok of de klomp (met zavel) die bij de strekel hoort. In de Belgische Kempen en in West-Haspengouw komt de slijpbus niet voor. Zie afbeelding 9, nummer 5. Zie ook het volgende lemma voor de inhoud van de slijpbus. [N 18, 81; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16II; monogr.]
I-3
|
18228 |
slip |
vaan:
b.v. he heèt de vaan oetsteke.
vaan (Q013p Uikhoven)
|
hemdslip
III-1-3
|
18270 |
slipjas |
pin:
pen (Q013p Uikhoven),
pitteleer (<fr.):
<Fr. pet-en-lair.
pitteleer (Q013p Uikhoven)
|
slipjas
III-1-3
|
18538 |
slipjas: spotnamen |
batsenklatser:
batseklatser (Q013p Uikhoven),
batsenslager:
batsesleèger (Q013p Uikhoven),
kontenklatser:
kónteklatser (Q013p Uikhoven)
|
slipjas || zomermanteltje voor geestelijken
III-1-3
|
18299 |
slobkous |
cementzakje:
Spottend, wegens hun lichtgrijze kleur.
cemèntzĕkskes (Q013p Uikhoven),
get:
gètten (altijd mv.) (Q013p Uikhoven)
|
guêtre (fr.): slobkousen
III-1-3
|
32533 |
sluitlusjes |
oogjes:
ø̜̄jxskǝs (Q013p Uikhoven)
|
Rieten lusjes die als sluiting dienen. Het vervaardigen van het sluitlusje wordt in Stokkem (L 423) snuitje maken (snȳtskǝ mākǝ) genoemd. [N 40, 93]
II-12
|
32543 |
sluitmand |
sluitkorf:
sluǝtkø̜rf (Q013p Uikhoven)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten mand met een deksel. [N 40, 109; monogr.]
II-12
|
30116 |
sluitsteen |
slietsteen:
slētstęjn (Q013p Uikhoven),
sluitsteen:
slūtstęjn (Q013p Uikhoven)
|
De steen die als laatste in het midden van de segmentboog wordt geplaatst. [N 32, 19d; monogr.]
II-9
|
33973 |
smalle buikriem |
buikzeel:
būk˲zęi̯.l (Q013p Uikhoven)
|
Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61]
I-10
|
31192 |
smidse |
smis(se):
sme ̝s (Q013p Uikhoven)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|