e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Uikhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
teelballen huiven: uven (Uikhoven), kloten: kloiten (Uikhoven), patatten: Schertsend.  patatten (Uikhoven) [N 10c (1995)] III-1-1
teellid schacht: šax (Uikhoven) Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b] I-9
teelzak buidel: bȳi̯.ǝl (Uikhoven) [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a, 37b en 38] I-9
teenstuk stootlapje: stwatlɛpkǝ (Uikhoven) Reparatielapje onder de schoenzool, aan de teen. [N 60, 233d] II-10
teenstuk [wld ii.10, p. 60] stootlapje: stoitlĕpke (Uikhoven) Het lapje onder de schoenzool, aan de teen (teenstuk, stootlap, stuitstuk) [N 60 (1973)] III-1-3
tegelsnijder tegelmachine: tēgǝlmǝšin (Uikhoven), tichelknipper: tegǝlknepǝr (Uikhoven) Werktuig waarmee tegels gesneden kunnen worden. Er zijn verschillende modellen en uitvoeringen. De 'tegelsnijbeugel' bestaat uit een u-vormig gebogen metalen staaf waarbij aan één uiteinde een rubberen aandrukwiel en aan het andere een hardstalen wieltje is aangebracht. Met behulp van het snijwieltje wordt de glazuurlaag van de tegel ingekerfd. Bij de 'tegelsnijmachine' wordt het snijwieltje met behulp van een hefboom tegen de glazuurlaag van de tegel gedrukt. [N 32, 42a] II-9
tegeltang kniptang: kneptaŋ (Uikhoven) Tang waarmee kleine stukjes van een tegel geknipt kunnen worden. De tegeltang lijkt op een nijptang maar heeft smallere bekken en langere benen. [N 32, 42b] II-9
tegelzetter steenlegger: stēnlęgǝr (Uikhoven), tegelzetter: tēgǝlzętǝr (Uikhoven), vloerlegger: vlwarleqǝr (Uikhoven) Arbeider die in een bouwwerk de vloer- en muurtegels plaatst. [N 32, 41d; N 30, 3e] II-9
telen, verbouwen trekken: trękǝ (Uikhoven) Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.] I-4
ten offer gaan ten offer gaan: ten offer goon (Uikhoven) De offergang maken, ten offer gaan. [N 96B (1989)] III-3-3