34320 |
tepel, tet |
tet:
tęt (Q013p Uikhoven)
|
Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.]
I-12
|
20477 |
ter begrafenis gaan |
ter lijke gaan:
ter lieke goon (Q013p Uikhoven)
|
naar de begrafenis gaan
III-2-2
|
18127 |
tetanus |
vallende ziekte:
vallende zeekte (Q013p Uikhoven)
|
Als in een wondje straatvuil komt, kan er een infectieziekte ontstaan. De wetenschappelijke naam van die ziekte is Tetanus. Hoe noemt men die ziekte in uw dialect? [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
33760 |
tetveulen |
zuigeling:
zø̜i̯gǝleŋ (Q013p Uikhoven)
|
Veulen dat nog gezoogd wordt. Een tetveulen is ouder dan een zuigeling en kan verkocht worden. [JG 1a, 1b; N 8, 2]
I-9
|
33962 |
teugel, leidsel |
bekriem:
bɛkrēm (Q013p Uikhoven),
toom:
tǫu̯.m (Q013p Uikhoven
[(zo goed als uitgestorven)]
)
|
Een riem of koord waarvan de uiteinden aan de twee kanten van het bit van het paard bevestigd zijn en waarmee het bestuurd wordt. Deze teugel kan lang of kort zijn. In het eerste geval bestaat hij uit één stuk en reikt hij tot achter het paard; de voerman houdt het midden ervan in de hand (cf. lemma Dubbele Lijn). In het tweede geval reikt hij slechts tot juist achter het haam; dan is aan het midden een enkele lijn, het kordeel (cf. lemma KordeelL) bevestigd, die de voerman in de hand houdt. De dubbele lijn van een paard dat voor de ploeg is gespannen is altijd langer dan die bij een kar of wagen. Het lemma Ploeglijn is al eerder behandeld in WLD I, afl.2, blz. 182. De vraagstelling in de lijsten liet echter niet toe om voor Nederlands Limburg evenveel materiaal op te nemen als voor Belgisch Limburg. Op de zeer ruime vraag N 13,29 Enkele band of touw dat aan het hoofdstel is vastgemaakt werden allerlei specifieke benamingen opgegeven, waardoor het te riskant werd om de algemene benamingen voor teugel voor Nederlands Limburg uit de gegevens af te leiden. Om toch een idee te kunnen geven van de gegevens voor Nederlands Limburg werd gekeken naar algemene antwoorden op vraag N 13,31 Dubbele band die aan weerszijden van het gebit is vastgemaakt en tot aan de hand van de voerman dubbel is en het eerste deel van vraag N 13, 34 Kent u afzonderlijke benamingen voor de leidsels gebruikt bij het rijden met de kar, het ploegen? Daaruit bleek dat de woordtypes lei, leis en lijn behoorlijk afgebakende gebieden vormen. Veiligheidshalve zijn alleen deze laatste gegevens voor Nederlands Limburg opgenomen en op kaart gebracht. [JG 1a, 1b; N 13, 30 en 34]
I-10
|
23726 |
tientje van de rozenkrans |
tientje:
tjèensje (Q013p Uikhoven)
|
Een tientje van de Rozenkrans [n jezets?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30117 |
timpaan |
boogveld:
bǭx˲vɛlt (Q013p Uikhoven)
|
De ruimte tussen de bovendorpel van het kozijn van een raam of deur en de daarboven zich welvende boog. Wanneer boven een raam of deur met rechte bovendorpel een segment-, rond- of ellipsboog is geslagen, wordt het boogschild, d. i. de ruimte, die door de boog ingesloten wordt, niet alleen gevuld, maar veelal ook versierd. Bij vlak werk in metselwerk bestaat de boogvulling gewoonlijk uit enige lagen steen, hetzij zonder enige versiering, hetzij door het aanbrengen van gekleurde stenen enigszins gefigureerd. (Zwiers I, pag. 159). [N 32, 16b; monogr.]
II-9
|
24255 |
tochtig |
ritsig:
retsex (Q013p Uikhoven),
tochtig:
tø̜xtex (Q013p Uikhoven)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11, I-12
|
33594 |
tomaat |
tomaat:
təmatə (Q013p Uikhoven)
|
tomaten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17620 |
tong |
tong:
toŋ (Q013p Uikhoven),
tussenwand:
tø̜šǝnwant (Q013p Uikhoven)
|
De gemetselde afscheiding tussen twee rookkanalen in een schoorsteen. De term 'wang' (L 270) wordt doorgaans gebruikt voor de zijmuren van een uitgebouwd rook- en/of wasemkanaal. [N 32, 25c; monogr.]
II-9
|