24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
bloom (Q013p Uikhoven)
|
bloem
III-4-3
|
21107 |
bloemkool |
bloemkool:
blo.mku:l (Q013p Uikhoven),
blo.mkyl (Q013p Uikhoven)
|
bloemkool als gerecht [N Q (1966)] || bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
19646 |
bloemperk |
bedje:
beͅtšə (Q013p Uikhoven)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
30027 |
blusbak |
kalkbak:
kalǝk˱bak (Q013p Uikhoven)
|
De houten of ijzeren bak waarin de kalk geblust wordt. De bak is doorgaans voorzien van een opening met schuif en rooster waarlangs men het kalk-watermengsel uit de bak kan laten stromen. Het rooster was volgens de invuller uit L 321 voor het opvangen van de rommel, het schuifje diende om de bak af te sluiten. De blusbak had in deze plaats de volgende afmetingen: 2,5 m lang, 1,75 m breed en 1 á 1,25 m hoog. [N 30, 32a; monogr.]
II-9
|
29573 |
bodem |
bodem:
bōjǝm (Q013p Uikhoven)
|
Het aaneengevlochten bodemstuk van de mand. Zie ook afb. 269. [N 40, 45; N 40, 46]
II-12
|
32500 |
bodemkruis |
kruis:
krȳs (Q013p Uikhoven),
neer:
nē̜r (Q013p Uikhoven)
|
Hartstuk van de bodem, bestaande uit kruislings gelegde bodemstekken. Zie ook afb. 270. [N 40, 42; N 40, 46]
II-12
|
32498 |
bodemstekken |
bodemstekken:
bōjǝmstɛkǝ (Q013p Uikhoven)
|
De wissen die in kruisvorm worden gelegd om de bodem van de mand te vormen. Zie ook afb. 269. [N 40, 42; N 40, 43; N 40, 46]
II-12
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bōkǝnt (Q013p Uikhoven)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
22604 |
boer in het kaartspel |
boer:
boer (Q013p Uikhoven)
|
En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - IV. Boer. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
20681 |
boerenkool |
mergelkool:
mɛrgəlkyl (Q013p Uikhoven)
|
[N Q (1966)]
I-7
|