30074 |
hoeksteen |
hoeksteen:
hōkstęjn (Q013p Uikhoven)
|
Metselsteen die wordt gebruikt op de hoeken van metselwerk. Volgens de invuller uit L 210 is de maat van de hoeksteen afhankelijk van het soort metselverband. Het kan een hele steen zijn, maar meestal is het een 'drieklezoor', driekwart van een metselsteen. Zie ook het lemma 'Drieklezoor' in wld ii.8, pag. 74. [N 31, 9c]
II-9
|
22358 |
hoepel |
reep:
Sub reep.
reip (Q013p Uikhoven)
|
[Hoepel].
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
repen:
Sub reep: De jóngens zin aan t reipen oppe straot.
reipe (Q013p Uikhoven)
|
Spelen met de hoepel.
III-3-2
|
33034 |
hoeveelheid halmen voor een halve schoof |
opper:
ø̜pǝr (Q013p Uikhoven)
|
In het zuiden van Belgisch Limburg waar met de zicht wordt gemaaid kent men het begrip "ongebonden halve graanschoof"; de maaier haalt met één keer inkappen en uitwinnen de hoeveelheid halmen voor een halve schoof bijeen. In de rest van het onderzoeksgebied komt het begrip niet voor. Zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf en kaart 19. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 29; monogr.]
I-4
|
18258 |
hoge hoed |
buis:
buus (Q013p Uikhoven)
|
buis: hoge hoed, sjapo
III-1-3
|
20448 |
hoge hoed bij begrafenis |
buis:
buus (Q013p Uikhoven)
|
hoge hoed
III-2-2
|
18350 |
hoge schoen met elastieken tussenstukken |
gomelastiek:
Van Dale: gomelastiek?
gomelastiek (Q013p Uikhoven)
|
gomelastiek (fr.): schoen zonder veters, sluitend met elastiek
III-1-3
|
30165 |
holronde voegspijker |
halfrond voegijzer:
āfront ˲vōx˱īzǝr (Q013p Uikhoven)
|
Voegspijker waarvan het blad een ronde doorsnede heeft. Werken met de holronde voegspijker leverde volgens de zegsman uit L 382 hol voegwerk op, volgens de invullers uit Q 95a en Q 121 ronde voegen. Zie voor het woordtype 'pannenstrijker' (Q 111) ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 33b; monogr.]
II-9
|
24323 |
hom |
melk:
melk (Q013p Uikhoven)
|
hom, mann. viszaad
III-4-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
hómmel (Q013p Uikhoven)
|
hommel
III-4-2
|