e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Uikhoven

Overzicht

Gevonden: 1949
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knielkussen kussen: kösse (Uikhoven) Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knikker huif: Een leime, een glazere uuf.  uuf (Uikhoven), Sub schieten.  met de uven sjéten (Uikhoven), Sub uuf. Een leime, een glazere uuf.  huuf (Uikhoven), klits: Zie kanneklits.  klits (Uikhoven) Een knikker van gebakken leem en gekleurd, of van glas. || Kleine lemen knikker. || Knikkeren. III-3-2
knikkeren met de huiven schieten: Sub schieten.  met de uven sjéten (Uikhoven) Knikkeren. III-3-2
knikkers laten rollen kuilen: De kènger kulen mèt de uven.  kulen (Uikhoven) Rollen met de knikkers. III-3-2
knikkertermen doos?: He zèèt niks, he hilt zich does: zwijgen, zich stilhouden.  de bès does (Uikhoven), stoten: stoiten met de uven (Uikhoven), tuppens, ophouwens en alles: Zie eisvergeis.  tuppes, ophauwes en alles (Uikhoven), uit zijn: Sub uit.  ich bèn oet (Uikhoven) Bij het knikkerspel zei de speler dat, om ook met opgeheven hand te mogen schieten. || Buiten het spel bij het knikkeren, uitgeschakeld. || Ik heb gewonnen bij het knikkerspel. || Jongensspel, waarbij men probeert een paar aantal kinkkers in en een paar aantal buiten een kuiltje te stoten. III-3-2
knikkerzakje buidel: bujel uven (Uikhoven), huivenbuidel: Sub uuf.  uvebu-jel (Uikhoven) Buidel, [knikkerbuidel]. || Zakje voor knikkers. III-3-2
knoest aas: aos (Uikhoven) knoests, kwast in hout III-4-3
knollen uittrekken kruiden: krui̯ǝ (Uikhoven), krūi̯ǝ (Uikhoven) In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17] I-5
knolraap, raap reuben: rø̄bǝ (Uikhoven) Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20] I-5
knolsteenbreek (saxifraga granulata) pispotje: pispötje (Uikhoven) knolsteenbreek III-2-1