23372 |
knielkussen |
kussen:
kösse (Q013p Uikhoven)
|
Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22363 |
knikker |
huif:
Een leime, een glazere uuf.
uuf (Q013p Uikhoven),
Sub schieten.
met de uven sjéten (Q013p Uikhoven),
Sub uuf. Een leime, een glazere uuf.
huuf (Q013p Uikhoven),
klits:
Zie kanneklits.
klits (Q013p Uikhoven)
|
Een knikker van gebakken leem en gekleurd, of van glas. || Kleine lemen knikker. || Knikkeren.
III-3-2
|
22361 |
knikkeren |
met de huiven schieten:
Sub schieten.
met de uven sjéten (Q013p Uikhoven)
|
Knikkeren.
III-3-2
|
22471 |
knikkers laten rollen |
kuilen:
De kènger kulen mèt de uven.
kulen (Q013p Uikhoven)
|
Rollen met de knikkers.
III-3-2
|
22820 |
knikkertermen |
doos?:
He zèèt niks, he hilt zich does: zwijgen, zich stilhouden.
de bès does (Q013p Uikhoven),
stoten:
stoiten met de uven (Q013p Uikhoven),
tuppens, ophouwens en alles:
Zie eisvergeis.
tuppes, ophauwes en alles (Q013p Uikhoven),
uit zijn:
Sub uit.
ich bèn oet (Q013p Uikhoven)
|
Bij het knikkerspel zei de speler dat, om ook met opgeheven hand te mogen schieten. || Buiten het spel bij het knikkeren, uitgeschakeld. || Ik heb gewonnen bij het knikkerspel. || Jongensspel, waarbij men probeert een paar aantal kinkkers in en een paar aantal buiten een kuiltje te stoten.
III-3-2
|
23004 |
knikkerzakje |
buidel:
bujel uven (Q013p Uikhoven),
huivenbuidel:
Sub uuf.
uvebu-jel (Q013p Uikhoven)
|
Buidel, [knikkerbuidel]. || Zakje voor knikkers.
III-3-2
|
19076 |
knoest |
aas:
aos (Q013p Uikhoven)
|
knoests, kwast in hout
III-4-3
|
33246 |
knollen uittrekken |
kruiden:
krui̯ǝ (Q013p Uikhoven),
krūi̯ǝ (Q013p Uikhoven)
|
In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17]
I-5
|
33236 |
knolraap, raap |
reuben:
rø̄bǝ (Q013p Uikhoven)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
20078 |
knolsteenbreek (saxifraga granulata) |
pispotje:
pispötje (Q013p Uikhoven)
|
knolsteenbreek
III-2-1
|