19138 |
lachen |
lachen:
lachen (Q013p Uikhoven)
|
lachen
III-1-4
|
34581 |
ladderboom |
ledderboom:
(mv)
lø̜dǝrbø̜i̯m (Q013p Uikhoven)
|
Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b]
I-13
|
27367 |
laden |
laden:
lāi̯.ǝ (Q013p Uikhoven)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|
27854 |
lading |
vracht:
vraxt (Q013p Uikhoven)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|
30067 |
lagenmaat |
lagenmaat:
lǭgǝmǭt (Q013p Uikhoven)
|
De dikte van één baksteen plus één lintvoeg. Zie ook afb. 28 en 41. [N 31, 8a; N 31, 7c; monogr.]
II-9
|
30068 |
lagenverdeellat |
lagenlatje:
lǭgǝlɛtšǝ (Q013p Uikhoven)
|
Maatlat die is onderverdeeld in eenheden die ieder de dikte van één baksteen plus één voeg groot zijn. De lagenverdeellat heeft doorgaans een lengte van 1,10 m en wordt door de metselaar tegen de profielen gehouden om de laagverdeling daarop te kunnen aftekenen. Deze werkzaamheden werden in Q 3 'voegen aftekenen' ('vugǝ ǭftēkǝnǝ') en in L 414 'aftekenen' ('āftīkǝnǝ') genoemd. Zie ook afb. 28. [N 31, 8a; N 31, 8b; N 31, 7c; monogr.; div.]
II-9
|
18351 |
lakschoen |
gelakkeerde schoen:
sub lakken.
gelakkeerde sjoon (Q013p Uikhoven)
|
blinkende schoenen, gelakt
III-1-3
|
18147 |
lam |
lam:
lā.mp (Q013p Uikhoven),
schaapje:
šø̜̄pkǝ (Q013p Uikhoven)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
30902 |
lambert |
lambert:
lambę̄r (Q013p Uikhoven)
|
Schoenmakersspijker. Volgens de informant van Q 253 is een lambert een gewone spijker met kleine, hoge kop, ter lengte van 12 tot 22 mm. [N 60, 200a; N 60, 235; N 60, 235b; N 60, 101]
II-10
|
34412 |
lammeren |
lammen:
lamǝ (Q013p Uikhoven)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|