23311 |
lof |
lof:
lof (Q013p Uikhoven)
|
Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23663 |
lof met processie |
lof met processie (<lat.) over het kerkhof:
lof met persesse euver het kerkhof (Q013p Uikhoven)
|
Lof met processie (rondom de kerk of over het kerkplein of kerkhof) op de eerste zondag van de maand. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30546 |
loketten |
slabben:
slabǝn (Q013p Uikhoven)
|
Trapeziumvormige loden stroken die gebruikt worden voor het waterdicht afdekken van de naad tussen een opgaande muur of schoorsteen en een hellend dakvlak. De loketten worden reeds tijdens het metselwerk in de voegen van de muur of schoorsteen aangebracht. Zie ook afb. 86. [N 64, 102e; N 64, 152a; N 64, 157a; N 32, 48b]
II-9
|
17817 |
lopen |
lopen:
lǫu̯.pǝ (Q013p Uikhoven)
|
Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82]
I-9
|
22599 |
loterij |
loterij:
Sub loten.
loteri-j (Q013p Uikhoven)
|
[Loterij].
III-3-2
|
18918 |
lui |
lui:
lui (Q013p Uikhoven)
|
lui
III-1-4
|
23217 |
luiden |
luiden:
loeien (Q013p Uikhoven)
|
Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18919 |
luieren |
luieriken:
luieriken (Q013p Uikhoven)
|
luieren
III-1-4
|
20281 |
luiermand |
kindskorf:
kentškø̜rf (Q013p Uikhoven),
kindsjkörf (Q013p Uikhoven)
|
luiermand || Uit witte wissen of buffwissen vervaardigde wasmand voor kinderkleertjes, en dan met name voor luiers. [N 40, 107; N 40, 108; monogr.]
II-12, III-2-2
|
19029 |
luilak |
duimendraaier:
doemendrĕ-jer (Q013p Uikhoven),
faulenzer (du.):
voelĕnzer (Q013p Uikhoven),
luie lapzwans:
luie lapswans (Q013p Uikhoven),
luie schelm:
luie sjélm (Q013p Uikhoven)
|
ledigganger, luiaard || luiaard, nietsnut || luierik
III-1-4
|