e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P121p plaats=Ulbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
portemonnee, beurs portemonnee (<fr.): inne liere portemenee (Ulbeek) Een lederen portemonnaie. [ZND 37 (1941)] III-3-1
portret, foto portret (<fr.): pərtret (Ulbeek) Portret. [ZND 40 (1942)] III-3-2
postelein porselein: poͅrsəlēͅən (Ulbeek), postelein: poslēn (Ulbeek, ... ) [Goossens 1b (1960)]postelein [ZND 05 (1924)], [ZND 15 (1930)] I-7
potaarde aarde: joadǝ (Ulbeek), krijt: kręjǝt (Ulbeek) Aarde of klei die geschikt is om er aardewerk van te bakken. [N 49, 1a; N 27, 48; L 35, 78; monogr.] II-8
poten planten: plā.ntǝ (Ulbeek), poten: pǫu̯tǝ (Ulbeek) De kleine steuntjes die zich aan de onderkant van de berries bevinden en waarop het draagvlak van de kruiwagen kan rusten. [N 18, 99, add; JG 1a; JG 1b] || In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b] I-13, I-5
pottenbakker pottefer: pǫtǝfē̜r (Ulbeek), pottenbakker: pǫtǝbɛkǝr (Ulbeek) Ambachtsman die uit klei potten en ander aardewerk vervaardigt. De woordtypen pottenman (Q 95, Q 193) en aardewerker (Q 95) werden in de betreffende plaatsen gebruikt voor een arbeider in een aardewerkfabriek. [L 34, 20; A 45, 34; N 49, 60a; monogr.] II-8
praam proom: prō ̝om (Ulbeek) Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.] I-10
predikant: dominee dominee (<lat.): nən do:meͅnɛ: (Ulbeek) Protestansch predikant. [ZND 14 (1926)] III-3-3
prei poier: pouiə.r (Ulbeek), poor: poeər (Ulbeek, ... ), puə.r (Ulbeek) [Goossens 1b (1960)] [ZND 05 (1924)] [ZND 15 (1930)] I-7
prent(je) beeld(je): ijen schoon bieltje (Ulbeek) Een schoon beeldeken (Fr. image). [ZND 21 (1936)] III-3-2