e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P121p plaats=Ulbeek

Overzicht

Gevonden: 1870
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kortmeel kortmeel: kotmiǝl (Ulbeek) Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e] II-3
kortwieken afsnijden: afsnęi̯ǝn (Ulbeek), snijden: snęi̯ǝ (Ulbeek) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
koster koster: de keuster (Ulbeek) Koster. [ZND 37 (1941)] III-3-3
kostganger kostganger: kosganger (Ulbeek), kosgänger (Ulbeek), kôsgenger (Ulbeek) een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] III-3-1
kostschool pensionaat (<fr.): pensionaot (Ulbeek) kostschool [ZND 40 (1942)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: kɛrbə’nōͅt (Ulbeek), kotelet: kotə’leͅtə (Ulbeek) karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3
koude drukte maken veel embarras (fr.) maken: veul amberraes moaken (Ulbeek) veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)] III-1-4
kous: algemeen kous: kous (Ulbeek), lang gerekt uitgesproken  kos (Ulbeek) kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
kousenwol wol: wōͅl (Ulbeek), wollen garen: welle gaon (Ulbeek) hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)] III-1-3
kouter kouter: kō.tǝr (Ulbeek), kū ̞o.tǝr (Ulbeek) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1