26629 |
kriel |
kriel:
kre ̝l (P121p Ulbeek)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|
22351 |
krijgertje spelen |
kat lopen:
kat laupe (P121p Ulbeek),
/
kat laupe (P121p Ulbeek),
kat lòèpe (P121p Ulbeek),
tuisje spelen:
tuuske spelen (P121p Ulbeek)
|
/ [SND (2006)] || Lievelingsspel 4. [SND (2006)] || vangertje [SND (2006)] || Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
21501 |
krijt |
krijt:
e stəkske wit krijt (P121p Ulbeek)
|
Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
20805 |
kruidnagel |
kruidnagel:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 15-10
krōͅətnoͅgəl (P121p Ulbeek)
|
een kruidnagel (specerij, met een scherpe smaak, in de vorm van een spijker; Fr. clou de girofle) [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
26082 |
kruien |
vervaren:
vǝrvǭrǝn (P121p Ulbeek),
wegvaren:
wɛx˲vǭrǝ (P121p Ulbeek)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
19581 |
kruik |
kruik:
krouk (P121p Ulbeek)
|
kruik [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
20712 |
kruim |
mals, het -:
⁄t mals van ⁄t broot (P121p Ulbeek)
|
kruim [ZND 29 (1938)]
III-2-3
|
20806 |
kruimel |
kruimel:
kruimel brood (P121p Ulbeek)
|
kruimel brood [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
17573 |
kruin |
hoofdschaal:
heutschoal (P121p Ulbeek),
kruin:
kraun (P121p Ulbeek),
kroon (P121p Ulbeek)
|
de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
17649 |
kruis |
kruis:
eej kruis, twie kruizer (P121p Ulbeek),
ieə kruiəs, twie kruizer (P121p Ulbeek),
kreu(i)s, twi kreuze (P121p Ulbeek),
krø̜̄s (P121p Ulbeek)
|
Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14]
I-9, III-3-3
|