id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18980 | laster | kwaadsprekerij: ook materiaal znd 30, 01 kôêoudsprekerij (Ulbeek), laster: ook materiaal znd 30, 01 laəster (Ulbeek) | laster [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
19297 | lastig (werken) | lastig: ook materiaal znd 30, 02 lêstig (Ulbeek), lɛstiəg (Ulbeek) | lastig [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
17814 | laten | laten: loete (Ulbeek), loeôten (Ulbeek), loəte (Ulbeek) | laten [ZND 25 (1937)], [ZND 46 (1946)] III-1-2 |
24990 | lauw | lauw: loow wetter (Ulbeek) | Lauw. Lauw water [ZND 37 (1941)] III-4-4 |
20479 | leeftijd, ouderdom | ouderdom: aderdom (Ulbeek) | ouderdom; op zijn ouderdom [ZND 40 (1942)] III-2-2 |
20953 | leeg, gezegd van een noot | loos: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m) loos nêût (Ulbeek) | loze noot [ZND 30 (1939)] III-2-3 |
24973 | leeg, niets bevattend | leeg: leeg (Ulbeek) | Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)] III-4-4 |
18920 | leegloper | leegloper: ook materiaal znd 30, 4 leegleuper (Ulbeek), leegloəper (Ulbeek) | leegloper [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
19365 | leep, doortrapt | uitgeslapen: dieə is outgesloəpe (Ulbeek) | doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] III-1-4 |
30861 | leest | leest: les (Ulbeek), lis (Ulbeek) | De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10 |