id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33785 | middendeel van het paard | lijf: lē̜.f (Ulbeek) | De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9 |
31586 | middennaafbanden | banden: bɛ̄n (Ulbeek) | De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.] II-11 |
33094 | mijt afdekken | besteken: bǝstiɛ.kǝ (Ulbeek) | De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4 |
21745 | mikken | mikken: mikke (Ulbeek) | Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)] III-3-2 |
18795 | minderen | afkorten: ⁄t kot af (Ulbeek), intrekken: êentrekken (Ulbeek), minderen: minderen (Ulbeek) | Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? [ZND 31 (1939)] III-1-3 |
20406 | minderjarig | minderjarig: znd 31, 23a minderjoeourig (Ulbeek), minderjurig (Ulbeek), onder de jaren: znd 31, 23a onder de joeouren (Ulbeek) | minderjarig [ZND 31 (1939)] III-2-2 |
23271 | misdienaar | misdienaar: meesdiener (Ulbeek) | Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)] III-3-3 |
18141 | mismaakt | mismaakt: miesmoakt (Ulbeek), mismoak (Ulbeek), mismoakt (Ulbeek) | het kind is mismaakt [ZND 31 (1939)] III-1-2 |
25166 | mist, nevel (alg.) | dompe lucht: ’n doempe looch (Ulbeek) | mist, nevel [ZND 39 (1942)] III-4-4 |
24929 | modder, slijk | moos: moos (Ulbeek) | modder, slijk [ZND 39 (1942)] III-4-4 |