id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21122 | noten afslaan | noten boken: neute boəke (Ulbeek) | noten afslaan [ZND 36 (1941)] III-2-3 |
22702 | o.l.v.-hemelvaart | onze-lieve-vrouw-halfoogst: os slevroo half oes (Ulbeek), onze-lieve-vrouw-hemelvaart: os slevroo himelvaet (Ulbeek) | Hoe heet bij u de feestdag van O.L.V.-Hemelvaart (15 augustus)? [ZND 17 (1935)] III-3-2 |
24903 | ochtend (vanmorgen | ochtend: dize meurge (Ulbeek) | s morgens) [ZND 39 (1942)] III-4-4 |
24900 | ogenblikje, korte tijd, eventjes | beetje: bietje (Ulbeek) | even [ZND 34 (1940)] III-4-4 |
23227 | oksaal | oksaal: e schoon oksoeal (Ulbeek) | Een schoon (d)oksaal (waar het orgel zich bevindt in de kerk). [ZND 39 (1942)] III-3-3 |
33745 | omheinen | afpalen: āfpǭlǝ (Ulbeek), afsluiten: afsluiten (Ulbeek), toemaken: tǫu̯mākǝn (Ulbeek) | Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.] I-8 |
25149 | onbewolkt | klaar: kliejer (Ulbeek) | klaar, helder [ZND 19A (1936)] III-4-4 |
19395 | onderkussen, peluw | hoofdpeluw: hø̄pəleŋ (Ulbeek), hø̄pəleŋk (Ulbeek), hø͂ͅəpəliəŋ (Ulbeek), høͅi̯pleŋk (Ulbeek) | het langwerpig kussen dat op de matras en onder het eigenlijke hoofdkussen ligt (Fr. traversin) [ZND 27 (1938)] III-2-1 |
31712 | onderste handvat | (onderste, korte, klein(e), voorste) kruk: krø̜k (Ulbeek) | Het onderste handvat van de steel van de zeis, dat in de rechterhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het korte handvat van model A, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de gegevens opgenomen omtrent de localisatie van model B, waarvan het onderste handvat in de kromming van de steel zit of waar dit handvat lang en T-vormig is. Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het bovenste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (onderste, korte, kleine, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A2 en B2.' [N 18, 67c; N C, 3b2; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3 |
32696 | ondiep | schou(de): sxā (Ulbeek) | De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.] I-1 |