33433 |
oogststapel in de schuur |
tas(t):
tā.s (P121p Ulbeek)
|
De stapel van graanschoven die men in de schuur vormt, vooral in de tasruimte naast de dorsvloer, maar ook wel op een zolder (vooral bij kleine bedrijven), en ook wel van toepassing op de hooioogst. Veel benamingen van de stapel bevatten de naam van het geoogste gewas en/of geven aan waaruit de stapel bestaat. Vergelijk ook het lemma "graan stapelen in de schuur" (aflevering I.4, lemma 5.1.11). In de toelichting bij het lemma "tasruimte naast de dorsvloer" (3.3.2) is al gewezen op de metonymische verbanden tussen de twee groepen benamingen. De benamingen van de stapel worden gebruikt om de ruimte waarin gestapeld wordt aan te duiden. Interessant is hier het voorkomen van de benamingen gebont en verbont; het is een geval van doorgezette metonymie: de naam van de begrenzing is overgegaan op de ruimte (i.c. de tasruimte) en deze weer op hetgeen die ruimte bevat: de oogststapel. Daarna volgen in het lemma nog een aantal (bijna-)hapaxen die kennelijk van minder belang zijn. [N 5A, 69b; N 5, 82, 84 en 85; N 15, 49a; N C, 5b; JG 1a, 1b en 2c; L B2, 292; monogr.]
I-6
|
20356 |
oom |
nonk:
noenk (P121p Ulbeek)
|
oom [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
17757 |
oor |
oor:
őu̯ǝr (P121p Ulbeek)
|
Zie afbeelding 2.1. [JG 1a, 1b]
I-9
|
18237 |
oorring |
oorbel:
e paor oorbelle (P121p Ulbeek)
|
een paar oorringen [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
17873 |
oorveeg |
oorveeg:
oorveeg (P121p Ulbeek, ...
P121p Ulbeek)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
24361 |
oorworm |
oorworm:
fon. var. van "oorworm"niet overgenomen
oorworm (P121p Ulbeek)
|
oorworm [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
23198 |
op bedevaart gaan |
een bedevaart doen:
vije goan een bi-joee-ved doen (P121p Ulbeek)
|
We gaan een bedevaart doen. [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
17935 |
op de loop gaan |
lopen gaan:
loope gaon (P121p Ulbeek),
loupen gôân (P121p Ulbeek),
op loop gaan:
op laup goan (P121p Ulbeek)
|
op de loop gaan [ZND 30 (1939)]
III-1-2
|
33080 |
op de wagen tassen |
rozen:
rǫuzǝ (P121p Ulbeek)
|
Het tassen van de schoven op de hoogkar. Zie de toelichting bij het vorige lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In het gebied waarvan de opgaven van dit lemma afkomstig zijn, is het kennelijk gebruikelijk de schoven rondom in de wagen, in de vorm van een ring, te leggen. [JG 1a; add. uit JG 1b en 2c]
I-4
|
32922 |
op heukelingen zetten, zwelen |
op heukels zetten:
ǫp [heukels] ˲zętǝ (P121p Ulbeek)
|
Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.]
I-3
|