21509 |
bezoeken |
bezoeken:
bezukken (P121p Ulbeek)
|
Kom mij eens bezoeken. [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
17996 |
bibberen |
rijderen:
rujeren (P121p Ulbeek)
|
beven, bibberen [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
23200 |
bidden |
beden:
djie moe-it bi-jen (P121p Ulbeek)
|
Ge moet bidden (in de kerk). [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
23201 |
biechten (gaan) |
zich te biechte gaan:
vije goen o-os te biegten (P121p Ulbeek)
|
We gaan biechten, of ... ons biechten, of ... te biechte (welke uitdrukking is hiervoor gebruikelijk?). [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
21270 |
bieden |
bieden:
biejen (P121p Ulbeek)
|
bieden [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
20830 |
bier |
bier:
bieər (P121p Ulbeek),
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) ook ZND 22 vr. 27a
bier (P121p Ulbeek),
bieər (P121p Ulbeek)
|
bier [ZND 06 (1924)], [ZND 27 (1938)]
III-2-3
|
33502 |
bieslook |
look:
loek (P121p Ulbeek),
sjarlottenpijpje:
sjarlotte pepke (P121p Ulbeek)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|
34238 |
biestmelk |
biestmelk:
bii̯smɛ.lǝk (P121p Ulbeek)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33249 |
bietenloof, bladerkroon |
bietenblader:
bētǝblǭr (P121p Ulbeek),
bietenkruid:
bētǝkrǫu̯t (P121p Ulbeek)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
33244 |
bietenplantjes uitdunnen |
kappen:
kapǝ (P121p Ulbeek)
|
Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2]
I-5
|