29636 |
paardetuig |
paardsgetuig:
pi̯ats˲gǝtø̜̄.x (P121p Ulbeek)
|
De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.]
I-10
|
33320 |
pacht, vruchtgebruik |
huur:
hęi̯r (P121p Ulbeek),
pacht:
paxt (P121p Ulbeek)
|
Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.]
I-6
|
33037 |
pad aanmaaien |
(gang, baan) maken:
mākǝ (P121p Ulbeek)
|
Zie het voorgaande lemma; hier de werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. [monogr.; add. uit N 15, 25b]
I-4
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
champignon:
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
skōbəljoŋs (P121p Ulbeek)
|
paddestoel [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
24489 |
palmboompje |
palmboom:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
palləmboͅym (P121p Ulbeek)
|
palmboompje [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
32736 |
pand, bed |
pand:
pã.n (P121p Ulbeek
[(twaalf voren)]
),
perk:
pɛ.rǝk (P121p Ulbeek
[(vroeger)]
)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|
18295 |
pantoffel |
slof:
inne sloef (P121p Ulbeek)
|
pantoffel [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
21126 |
papier |
papier:
papier verkrunkelen (P121p Ulbeek),
papier vəro.zə (P121p Ulbeek)
|
papier frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
18194 |
paraplu |
paraplu:
ich hep menne paraplu inne stasie loete staon (P121p Ulbeek),
inne parapluu (P121p Ulbeek)
|
paraplu [ZND 40 (1942)] || Paraplu. Ik heb mijn paraplu in het station laten staan. [ZND 46 (1946)]
III-1-3
|
21950 |
paren van de duiven |
paren:
pōͅrə (P121p Ulbeek)
|
Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|