20515 |
ranzig |
garst:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
gaas (P121p Ulbeek)
|
garstig [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
33207 |
rapen |
rapen:
rǭ.pǝ (P121p Ulbeek)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
20529 |
rauw |
rauw:
roow vlees (P121p Ulbeek)
|
Rauw vlees. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
22338 |
ravotten |
ravotsen:
ravotse (P121p Ulbeek)
|
Hoe zeg je: de jongens ravotten (luidruchtig, wild stoeien, spelen)? [ZND 41 (1943)]
III-3-2
|
25083 |
reeks, rij |
rij:
rij (P121p Ulbeek)
|
rij [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
22810 |
refrein |
refrein:
refrien (P121p Ulbeek)
|
Een refrein (het steeds terugkerende gedeelte van een lied). [ZND 41 (1943)]
III-3-2
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
(⁄t was woe goet as zeker daat zo) riegele (P121p Ulbeek)
|
Regenen. ¯t Was zo goed als zeker, dat het zou regenen. [ZND 46 (1946)]
III-4-4
|
30537 |
regenpijp |
buis:
bø̜js (P121p Ulbeek)
|
De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.]
II-9
|
24308 |
regenworm |
piering:
pi:reͅŋ (P121p Ulbeek)
|
pier, aardworm [ZND 14 (1926)]
III-4-2
|
34616 |
rem van de wagen |
frein:
frɛ̄ (P121p Ulbeek),
mechaniek:
mekǝnek (P121p Ulbeek
[(oud systeem)]
)
|
De rem komt vrijwel alleen voor bij de wagen. Er bestaan verschillende systemen. Essentieel hierbij is echter dat steeds een remblok tegen de rond de velg van het wiel bevestigde metalen band kan schuren. De informant van Q 099q vermeldt het volgende: "Vroeger werd de rem door middel van een zwengel aangedraaid. Thans wordt de rem in werking gesteld door een ijzeren hefboom. Deze ijzeren staaf heeft aan het losse uiteinde een ketting, die vastgemaakt wordt aan een haak, welke zich bevindt aan de zijkant van de karbak. Het is dus een vereenvoudiging, de zwengel is vervangen door een hefboom.". De respondent van P 48 omschrijft de wagenrem als een "blok met ketting aan as om te remmen. [N 17, 40 + 44j + 49 + 50b + 99 + add; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2c; monogr.]
I-13
|