e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spit geschot: gescheut (Ulbeek), geschuet in mənə straank (Ulbeek), geschôot (Ulbeek) een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)] III-1-2
sporten sproten: spruɛ.tǝ (Ulbeek) De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b] I-13
spreeuw spreeuw: sproəf (Ulbeek), spruijoəf (Ulbeek) spreeuw [ZND 43 (1943)] III-4-1
spreken, praten kallen: ni haot kallen (Ulbeek), nie haət kalle (Ulbeek), spreken: nie hōād spri-eken (Ulbeek) Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] III-3-1
springen springen: spreenge (Ulbeek), spreengen (Ulbeek) springen [ZND 25 (1937)] III-1-2
springstier springduur: sprɛ.ŋdyi̯r (Ulbeek) [JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15] I-11
sprookje sage: zaoge vertellen (Ulbeek) hoe heet een kindervertelsel ? kent ge nog een woord sage ? (uitspraak) [ZND 42 (1943)] III-3-1
staan staan: staon (Ulbeek) staan [ZND 46 (1946)] III-1-2
staart staart: stat (Ulbeek, ... ), staartje: stɛtjǝ (Ulbeek), staat: stat (Ulbeek), staatje: stetsje (Ulbeek), varkensstaart: vɛ.rǝkǝstat (Ulbeek) [A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [ZND 07 (1924)] || staartje [ZND 38 (1942)] || Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-11, I-12, I-9, III-4-2
staartriem staarttoom: statt˙ǫu̯i̯m (Ulbeek) Riem die onder de staart van het paard doorloopt en aan het haam of aan het borsttuig is vastgemaakt als het paard geen zadel draagt. Dit onderdeel van het paardetuig was al aan het verdwijnen in de laatste fase van het met kar en paard rijden. Het belet dat het haam naar voren schuift als het paard het hoofd buigt. [JG 1b, 1c, 2b, 2c; monogr.] I-10