29838 |
blaren |
opblazen:
blwǫst˱ ǫp (P121p Ulbeek)
|
Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.]
II-9
|
24473 |
blauwe bosbes |
krokkebes:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
krokkebejes (P121p Ulbeek),
krokkebezie:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
krokkebijze (P121p Ulbeek)
|
bosbes, alg. [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
zelfde uitsperaak asl regel "liniaal
regel (P121p Ulbeek)
|
reiger [ZND 41 (1943)]
III-4-1
|
17986 |
bleek |
bleek:
bleek gezieg (P121p Ulbeek),
hije is zoe bleek (P121p Ulbeek),
wit:
i.e. kaas
zoo wit als inne kijes (P121p Ulbeek)
|
hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] || hij is zo bleek [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blijven (P121p Ulbeek),
blèəve (P121p Ulbeek)
|
blijven [ZND 25 (1937)]
III-4-4
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
het bliksemt (P121p Ulbeek, ...
P121p Ulbeek),
vuur slaan:
⁄t vuur slûg (P121p Ulbeek, ...
P121p Ulbeek)
|
bliksemen [ZND 21 (1936)] || het bliksemt [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
20693 |
bloedworst |
bloedpens:
bloedpens (P121p Ulbeek),
blui̯tpɛ̄.ns (P121p Ulbeek)
|
bloedworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiker:
bloedzouker (P121p Ulbeek)
|
bloedzuiger [ZND 33 (1940)]
III-4-2
|
24470 |
bloei |
bloei:
blui̯ǝ (P121p Ulbeek)
|
Opgaven voor de uitdrukking "in (de) bloei staan"; het zelfstandig naamwoord. [L 32, 76; monogr.]
I-4
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
(-) bluid (P121p Ulbeek),
blø̄ǝ (P121p Ulbeek),
blø̜i̯ǝ (P121p Ulbeek),
in bloei staan:
(-) stut in blui̯ə (P121p Ulbeek)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] || in bloei staan [ZND 32 (1939)]
I-4, III-4-3
|