33511 |
boomgaard |
fruitwei:
freutwee (P121p Ulbeek),
frø̄t[wei} (P121p Ulbeek)
|
boomgaard [ZND 22 (1936)]
I-7
|
34565 |
boomwagen |
uts:
øts (P121p Ulbeek),
veer:
vɛr (P121p Ulbeek)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
boon:
bun (P121p Ulbeek)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
21178 |
boot(je) |
boot(je):
bootje (P121p Ulbeek)
|
een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
19600 |
bord |
telloor:
teͅlø̄r (P121p Ulbeek),
təlø̄r (P121p Ulbeek)
|
bord (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|
21594 |
borg blijven |
borg blijven:
burg blijven ver imand (P121p Ulbeek),
be-rug: zoals in het
be-rug blijven vo-er iman (P121p Ulbeek)
|
Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
26141 |
borst |
borst:
bǭ.s (P121p Ulbeek)
|
Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9
|
17765 |
borstkas |
borst:
ich hep inne kaa op de bo-os (P121p Ulbeek),
ik heb eene ka op de bo...s (P121p Ulbeek)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-1
|
33968 |
borsttuig |
gareel:
grięl (P121p Ulbeek)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
33713 |
bos |
bos:
bø̄š (P121p Ulbeek),
bø̜š (P121p Ulbeek),
bōs (P121p Ulbeek)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|