25126 |
druilerig en koud weer |
vochtig (weer):
voogtig (P121p Ulbeek),
voogtig wer (P121p Ulbeek)
|
kil [ZND 27 (1938)] || kil weer [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
33525 |
druiventros |
druiventros:
druiventros (P121p Ulbeek, ...
P121p Ulbeek),
koebel:
koebel (P121p Ulbeek, ...
P121p Ulbeek,
P121p Ulbeek)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 33 (1940)]
I-7
|
25133 |
druppel |
drup:
drep (P121p Ulbeek, ...
P121p Ulbeek)
|
druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25108 |
druppen, druppelen |
kruipen:
krôûpen (P121p Ulbeek),
ps. boven de u staat nog een ~; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
kro͂upen (P121p Ulbeek)
|
druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
douven hâ-ge ... (P121p Ulbeek),
duiəvən haəge ... (P121p Ulbeek),
Pl. [deu:ve]
dø͂ͅf (P121p Ulbeek)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)] || Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)]
III-3-2
|
22787 |
duiken |
duikelen:
duikelen (P121p Ulbeek),
duiken:
in hèt wetter douken (P121p Ulbeek)
|
In het water duiken. [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
21965 |
duivenhok |
duivenkot:
`t douvekot (P121p Ulbeek),
dø̜̄vǝkǫt (P121p Ulbeek),
dø͂ͅvəkòt (P121p Ulbeek),
dǫu̯vǝkǫt (P121p Ulbeek),
het duivekot (P164p Ulbeek)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
kijker:
kē.kər (P121p Ulbeek),
kē̜ ̞kǝr (P121p Ulbeek)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duivin:
devin (P121p Ulbeek)
|
duif, wijfje [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
draaiachtig:
drè-è-tig (P121p Ulbeek),
verduisterd:
verduisterd (P121p Ulbeek),
zat:
zou-wet (P121p Ulbeek)
|
hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|