e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulbeek

Overzicht

Gevonden: 1870
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geitestal geitestal: gēǝtǝ[stal] (Ulbeek), gęi̯ǝtǝ[stal] (Ulbeek) De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.] I-6
gek gek: gek (Ulbeek) dwaas". Uitspraak + betekenis [ZND 33 (1940)] III-1-4
geknotte wilg wijde: weije (Ulbeek, ... ) knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)] III-4-3
gekruld haar gekruld haar: gekrold hoar (Ulbeek), krulhaar: krolhoar (Ulbeek), krullen: krollen (Ulbeek), krullenbol: krollebol (Ulbeek), krullenkop: krollekop (Ulbeek) hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)] III-1-1
geld geld: dje moet geld hemme vr koene te betaole (Ulbeek), gelt (Ulbeek), gɛjlt (Ulbeek), heij is Pa zenne pit en mam h`r gelt, pa z`n kou en pa zennen hont (Ulbeek), ich bên me gêld kwîjt (Ulbeek), ig ben mei gelt kwijt (Ulbeek), mam, biijj wiej moet ich gelt haole (Ulbeek), ge(i)ld lang  ich ben me ge(i)ld kwij(e)t (Ulbeek) geld [ZND 14 (1926)], [ZND 44 (1946)] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)] III-3-1
gele lupine lupinen: lø`penǝ (Ulbeek) Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.] I-5
gelijken (op) gelijken: gelijken (Ulbeek), gelèəke (Ulbeek), trekken op: trekke op (Ulbeek) gelijken [ZND 25 (1941)] III-4-4
geloof geloof: het = net  h-je het zu geloof verloe-orren (Ulbeek) Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)] III-3-3
geloven geloven: geleuve (Ulbeek), geleuven (Ulbeek), gəleuvə (Ulbeek) Geloven. [ZND 35 (1941)] III-3-3
geluk geluk: gelek (Ulbeek) Ge moet hem dat geluk gunnen (hij heeft het verdiend, ge moet hem niet benijden). [ZND 24 (1937)] III-1-4