22758 |
harten in het kaartspel |
harten:
hatte (P121p Ulbeek),
hatten ooïs (P121p Ulbeek)
|
Harten: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Harten: Harten is troef (kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
21458 |
haten |
haten:
haoəten (P121p Ulbeek),
hawetten (P121p Ulbeek),
holte (P121p Ulbeek)
|
Haten. [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
32977 |
haver |
haver:
hǭ.vǝr (P121p Ulbeek)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
33070 |
haverhok |
stuik:
stø̜̄.k (P121p Ulbeek)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.]
I-4
|
33386 |
haverkist, hakselkist |
haverkist:
[haver]kī.s (P121p Ulbeek)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
24480 |
hazelaar |
hazelstruik:
haoəzəlstraok (P121p Ulbeek),
notenstruik:
neutestreuk (P121p Ulbeek),
neutestrouk (P121p Ulbeek)
|
hazelstruik [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazelnoot:
haozelneut (P121p Ulbeek),
haozəlneuət (P121p Ulbeek),
noot:
neut (P121p Ulbeek)
|
hazelnoot [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
18015 |
hees, schor |
hees:
hees (P121p Ulbeek),
heiəs (P121p Ulbeek),
héjes (P121p Ulbeek)
|
hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)]
III-1-2
|
20129 |
heet, hitsig |
lopig:
løͅijpex (P121p Ulbeek)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
23268 |
heilige, zalige |
heilige:
innen heilige (P121p Ulbeek, ...
P121p Ulbeek),
ənə hɛlligə (P121p Ulbeek)
|
Heilige. [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|