34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
huǝn (P121p Ulbeek),
i̯ǫǝn (P121p Ulbeek),
jō.n (P121p Ulbeek),
jōhǝn (P121p Ulbeek),
jōn (P121p Ulbeek)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
19675 |
hor |
rooster:
rø̄stər (P121p Ulbeek),
roostervenster:
røstərveͅnstər (P121p Ulbeek),
valse venster:
valsə venstər (P121p Ulbeek)
|
een scherm van groenen metaaldraad, dat voor de open ramen wordt geplaatst om vliegen, enz. buiten te houden [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
18233 |
horloge |
horloge:
een gauwe herloge (P121p Ulbeek),
een goo-e horlo-ide (P121p Ulbeek),
en gouwe orlooide (P121p Ulbeek),
o als in ooi ongeveer
goowe herlode (P121p Ulbeek)
|
een gouden horloge [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|
21459 |
houden van |
gaarne zien:
gi-ân zîên (P121p Ulbeek),
ich zin oeg giaan (P121p Ulbeek),
gek zijn achter:
gek achter (P121p Ulbeek),
houden van:
hiej hielt veul van pa en mam, van pa en moeder, van noenk en tant, va mester en geboer, va den timmerman (P121p Ulbeek)
|
Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] || Iemand liefhebben, gaarne zien, v. iem. houden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
32906 |
houten gaffel, schudgaffel |
hooivork:
[hooi]vǫrǝk (P121p Ulbeek)
|
Houten gaffel met twee lange en enigszins gebogen tanden en een korte steel, doorgaans uit een gevorkte tak gesneden; gebruikt om het hooi te spreiden en te keren, maar ook voor andere doeleinden zoals het opschudden van de graanhalmen bij het dorsen met de vlegel, of het strooien van strooisel en voeder voor de dieren in de stal. Zie afbeelding 10, a. Hoewel in het algemeen de term riek een stuk gereedschap aanduidt met méér dan twee tanden, heeft het woord oorspronkelijk en nog in sommige dialecten ook wel de betekenis van een tweetandige vork, met name dan de vork waarmee het hooi wordt opgestoken (zie het lemma ''oogstgaffel''); de opgaven in dit lemma zijn alle dubbelopgaven, naast gaffel of vork. Buiten Haspengouw en het gebied rond Lommel duidt de combinatie van een lange klinker en de letter f in de varianten van het type gaffel wel op een contaminatie van gaffel en gavel; ze staan telkens aan het slot van de varianten onder het type gaffel bijeen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 30; A 28, 6; L 16, 18c; L B2, 243; Lu 6, 6; Av 1, III, 5e; monogr.]
I-3
|
34375 |
houten raamwerk |
halskennef:
halskɛrf (P121p Ulbeek)
|
Toestel van stokken vervaardigd dat men sommige dieren b.v. varkens om de hals doet om ze te beletten door hagen te breken. [L 36, 29; monogr.]
I-12
|
32083 |
houtlijm |
lijm:
lęjm (P121p Ulbeek),
vislijm:
veslęjm (P121p Ulbeek)
|
In het algemeen de lijm waarmee houten delen met elkaar verbonden worden. Aanvankelijk moesten de ingrediënten van de houtlijm door de timmerman zelf worden vermengd en verwarmd. Later kwamen er soorten die met water aangemaakt konden worden. Als bestanddelen werden onder meer visafval en beenderen gebruikt. Houtlijm die verwarmd moest worden, werd in de vorm van platen en korrels verkocht. Zie ook afb. 150. [L 30, 26a; N 54, 1b-i; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
milver:
mulfer (P121p Ulbeek),
molm:
molm (P121p Ulbeek)
|
houtworm [Lk 01 (1953)] || houtworm, memel [ZND 38 (1942)]
III-4-2
|
18962 |
huichelaar |
schijnheilige:
da is inne schijnheilige (P121p Ulbeek)
|
huichelaar (schijnheilige, enz.) [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
17565 |
huid |
huid:
houət (P121p Ulbeek),
(mv)
hau̯ǝdǝ (P121p Ulbeek),
hǫu̯ǝtǝ (P121p Ulbeek),
vel:
vel (P121p Ulbeek, ...
P121p Ulbeek),
vɛl (P121p Ulbeek)
|
[L 29, 44]de huid (van de mens) [ZND 29 (1938)]
I-11, III-1-1
|