e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulbeek

Overzicht

Gevonden: 1870
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kriel kriel: kre ̝l (Ulbeek) Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e] II-3
krijgertje spelen kat lopen: kat laupe (Ulbeek), /  kat laupe (Ulbeek), kat lòèpe (Ulbeek), tuisje spelen: tuuske spelen (Ulbeek) / [SND (2006)] || Lievelingsspel 4. [SND (2006)] || vangertje [SND (2006)] || Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)] III-3-2
krijt krijt: e stəkske wit krijt (Ulbeek) Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)] III-3-1
kruidnagel kruidnagel: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 15-10  krōͅətnoͅgəl (Ulbeek) een kruidnagel (specerij, met een scherpe smaak, in de vorm van een spijker; Fr. clou de girofle) [ZND 01u (1924)] III-2-3
kruien vervaren: vǝrvǭrǝn (Ulbeek), wegvaren: wɛx˲vǭrǝ (Ulbeek) Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13
kruik kruik: krouk (Ulbeek) kruik [ZND 29 (1938)] III-2-1
kruim mals, het -: ⁄t mals van ⁄t broot (Ulbeek) kruim [ZND 29 (1938)] III-2-3
kruimel kruimel: kruimel brood (Ulbeek) kruimel brood [ZND 36 (1941)] III-2-3
kruin hoofdschaal: heutschoal (Ulbeek), kruin: kraun (Ulbeek), kroon (Ulbeek) de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)] III-1-1
kruis kruis: eej kruis, twie kruizer (Ulbeek), ieə kruiəs, twie kruizer (Ulbeek), kreu(i)s, twi kreuze (Ulbeek), krø̜̄s (Ulbeek) Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14] I-9, III-3-3