e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulbeek

Overzicht

Gevonden: 1870
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kwartel kwakkel: kwakkel (Ulbeek) kwartel [ZND 29 (1938)] III-4-1
kweek hondsgras: hǫnsgraǝs (Ulbeek), pettem: pętǝm (Ulbeek), pettemen: petteme (Ulbeek), pɛtǝmǝ (Ulbeek) Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweekgras (Agropyrum repens) [Lk 04 (1953)] I-5, III-4-3
kweepeer kweekpeer: kweekpeer (Ulbeek), kweekpi-er (Ulbeek) [ZND 29 (1938)] I-7
kwezel kwezel: wa één kweezel (Ulbeek), wa-en kweiəzel (Ulbeek), waan kwezel (Ulbeek) Wat een kwezel! [ZND 29 (1938)] III-3-3
kwispelstaarten be zijn staartje houwen: bè ze stetje huwe (Ulbeek), kwispelen: kwiespele (Ulbeek) kwispelstaarten [ZND 29 (1938)] III-2-1
laag grond laag: laog (Ulbeek), loag (Ulbeek), loog (Ulbeek) laag (znw.) [ZND 29 (1938)] III-4-4
laag schoven op de wagen laag: luǫx (Ulbeek) Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
laagte in het landschap del: dęl (Ulbeek), laagte: lēxtǝ (Ulbeek), vallei: vallei (Ulbeek) Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20] I-8
laars (alg.) bot: -> e paor botte.  bot (Ulbeek) Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)] III-1-3
ladderboom balk: (mv)  ba.lǝkǝ (Ulbeek) Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b] I-13