e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulestraten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kosten gelden: Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssysteem Veldeke, maar met een vraagteken erachter; de lijst is gewoon in het "Nederlands"ingevuld en heb het daarom maar letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  gelle (Ulestraten), wat gelle eur hinne? (Ulestraten), uitdoen: Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssysteem Veldeke, maar met een vraagteken erachter; de lijst is gewoon in het "Nederlands"ingevuld en heb het daarom maar letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  oetdoon (Ulestraten) aanbieden, Voor een bepaalde prijs te koop ~ [loven of geloven? zegt men wel: wat looft ge uw kippen = welke prijs vraagt ge ervoor?] [N 21 (1963)] || Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)] III-3-1
kostganger kostganger: koͅsgeͅgər (Ulestraten) een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: karbenaaj (Ulestraten) Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] III-2-3
koud, mistig en somber weer dompig (weer): dompig (Ulestraten), donker (weer): donker wêr (Ulestraten), kwakkelweer: kwakkel waer (Ulestraten), ongezonde lucht: ongezon loch (Ulestraten), zware damp: zjwoire damp (Ulestraten) donker [~ weer] [SGV (1914)] || mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4
koude mist schuiverdamp: sjoever damp (Ulestraten), zware damp: zjwoire damp (Ulestraten) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs killige bijs: kellige bies (Ulestraten), koude bijs: kouw bies (Ulestraten), koude wind: ⁄ne kauwe wind (Ulestraten), scherpe bijs: sjrape bies (Ulestraten) koude [een ~ wind] [SGV (1914)] || koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
kous met knoopjes slobkous: sjlopkouse (Ulestraten) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
kous: algemeen n kousen]: haos (Ulestraten), sjtrump (Ulestraten) kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] III-1-3
kousenband bindel: bingel (Ulestraten), hoosbindel: haos bingel (Ulestraten) kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3
kouter kouter: kǫu̯tǝr (Ulestraten), kouteren: kǫu̯tǝrǝ (Ulestraten) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1