21657 |
kosten |
gelden:
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssysteem Veldeke, maar met een vraagteken erachter; de lijst is gewoon in het "Nederlands"ingevuld en heb het daarom maar letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
gelle (Q097p Ulestraten),
wat gelle eur hinne? (Q097p Ulestraten),
uitdoen:
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssysteem Veldeke, maar met een vraagteken erachter; de lijst is gewoon in het "Nederlands"ingevuld en heb het daarom maar letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
oetdoon (Q097p Ulestraten)
|
aanbieden, Voor een bepaalde prijs te koop ~ [loven of geloven? zegt men wel: wat looft ge uw kippen = welke prijs vraagt ge ervoor?] [N 21 (1963)] || Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
koͅsgeͅgər (Q097p Ulestraten)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
karbenaaj (Q097p Ulestraten)
|
Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
dompig (weer):
dompig (Q097p Ulestraten),
donker (weer):
donker wêr (Q097p Ulestraten),
kwakkelweer:
kwakkel waer (Q097p Ulestraten),
ongezonde lucht:
ongezon loch (Q097p Ulestraten),
zware damp:
zjwoire damp (Q097p Ulestraten)
|
donker [~ weer] [SGV (1914)] || mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25235 |
koude mist |
schuiverdamp:
sjoever damp (Q097p Ulestraten),
zware damp:
zjwoire damp (Q097p Ulestraten)
|
gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25109 |
koude noordenwind, bijs |
killige bijs:
kellige bies (Q097p Ulestraten),
koude bijs:
kouw bies (Q097p Ulestraten),
koude wind:
⁄ne kauwe wind (Q097p Ulestraten),
scherpe bijs:
sjrape bies (Q097p Ulestraten)
|
koude [een ~ wind] [SGV (1914)] || koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18339 |
kous met knoopjes |
slobkous:
sjlopkouse (Q097p Ulestraten)
|
kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18195 |
kous: algemeen |
n kousen]:
haos (Q097p Ulestraten),
sjtrump (Q097p Ulestraten)
|
kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
bindel:
bingel (Q097p Ulestraten),
hoosbindel:
haos bingel (Q097p Ulestraten)
|
kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kǫu̯tǝr (Q097p Ulestraten),
kouteren:
kǫu̯tǝrǝ (Q097p Ulestraten)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|