33706 |
natuurlijke waterloop |
beek:
bēk (Q097p Ulestraten),
waterloop:
wātǝrlø̜i̯p (Q097p Ulestraten)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
26442 |
natuursteen |
natuursteen:
natȳrštęjn (Q097p Ulestraten)
|
In de natuur aangetroffen steen die al dan niet met gereedschappen bewerkt is. In het eerste geval spreekt men van breuksteen, in het tweede van gehouwen steen. Tot de natuursteen worden onder meer kalksteen of hardsteen, graniet, zandsteen en tufsteen gerekend. De natuursteen staat in tegenstelling tot de kunststeen, die uit verschillende grondstoffen vervaardigd wordt. Zie ook de lemmata 'Hardsteen' en 'Zandsteen'. [N 30, 55c; N 30, 55g; N 30, 56; N 31, 31a; monogr.]
II-9
|
25012 |
nauw, eng |
eng:
ing (Q097p Ulestraten)
|
nauw [SGV (1914)]
III-4-4
|
20282 |
navelbandje |
navelband:
navelband (Q097p Ulestraten)
|
navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20361 |
neef |
neef:
nèèf (Q097p Ulestraten)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
neet (Q097p Ulestraten),
Veldeke
neet (Q097p Ulestraten)
|
neet [SGV (1914)] || neet, luizenei [N 26 (1964)]
III-4-2
|
30233 |
negblokken |
aanzet:
ānzat (Q097p Ulestraten)
|
Bergstenen blokken die in het metselwerk worden aangebracht ter verlevendiging van venster- en ingangsneggen. Zie ook afb. 52. Volgens de invuller uit Q 121c konden de negblokken uit mergel, kunststeen of hardsteen vervaardigd zijn. [N 32, 12a]
II-9
|
18042 |
negenoog |
negenoger:
neugenuier (Q097p Ulestraten)
|
negenoog, bloedzweer [SGV (1914)]
III-1-2
|
17905 |
nemen, pakken |
nemen:
numme (Q097p Ulestraten),
pakken:
pakke (Q097p Ulestraten)
|
nemen [SGV (1914)] || pakken [SGV (1914)]
III-1-2
|
32853 |
nerf van de weide |
groes:
grǫu̯s (Q097p Ulestraten)
|
Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.]
I-3
|